Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[15 januari 1867
Van den Rijn (III)]

15 januari 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Dingsdagsche Haarlemsche Courant, no. 13.

Keulen: de bouw van de Dom begon in 1248, verslapte na een eeuw en werd in 1559 gestaakt. Onder romantische invloed ving men in 1842 aan met restauratie en voltooiing, een werk dat nog bijna veertig jaar in beslag nam. Over deze poging om in de 19de eeuw voort te zetten wat in de 13de eeuw begonnen was, maakt Multatuli een opmerking in de Max Havelaar (V.W. I, blz. 56-57).

Van den Rijn, 11 Januarij.

De Allgemeine-Zeitung verzekert, dat het jagtregt in Nassau aan eene naauwkeurige herziening zal worden onderworpen. De overgangstoestand, waarin de reglementen op de jagt schijnen te verkeeren, strekt zeer in het voordeel der wilddieven; althans, in de aan Nassau grenzende Rijnsteden wordt aanhoudend allerlei groot wild tegen zeer lagen prijs te koop aangeboden. Het is dus van belang, dat er spoedig aan dezen toestand een einde kome. - Men schrijft uit Wiesbaden: ‘Tot eer onzer stad dient gezegd te worden, dat het gerucht, als zou het adres aan den Koning tot behoud van de speelbank, onderteekend zijn geweest door meer dan 3000 achtenswaardige burgers, gebleken is, valsch te zijn. Hoe vele handteekeningen op dat stuk gesteld zijn, weten wij niet; maar dit weten wij, dat het slechts geteekend is door aandeelhouders in de Bank, geëmployeerden en bedienden van die inrigting, door schoolkinderen en marktvrouwen. Ook beweert men, dat het stuk niet is doorgezonden aan den Koning, daar de burgerlijke commissaris zou geweigerd hebben, het aantenemen, toen het hem werd aangeboden door zekeren aandeelhouder in de Bank; een man, wien Hertog Adolf had gedecoreerd voor verdiensten van zeer dubbelzinnigen aard.’ De Mainzer-Beobachter, dit berigt mededeelende, zegt, niet te kunnen gelooven, dat geene ‘achtenswaardige’ bewoners van Wiesbaden daarop zouden hebben geteekend. ‘Achtenswaardig (zegt dat blad) in maatschappelijk-staatkundigen zin (en dit moet hier bedoeld worden, daar er geene spraak kan zijn van gewetens-onderzoek), achtenswaardig is ieder, die een flink huis bewoont; daarin een nuttig bedrijf uitoefent; behoorlijk zijne belasting opbrengt, enz. Daar nu nagenoeg alle bezitters en bewoners van huizen te Wiesbaden de middelen tot het ophouden hunner “achtenswaardigheid” moeten putten uit het verkeer, dat de speelbank in het leven roept, zou er eene zeer buitengewone maat van zelfverloochening vereischt worden om de opheffing van de speelbank onverschillig aantezien. Zeker zou het een ongewoon verschijnsel zijn in de wereldgeschiedenis, eene geheele stad bewoond te zien door Cato's en stoïcijnen. Die al te gewillige marktvrouwen moeten zich misplaatst gevoelen te midden van zoo veel deugd.’ - Ook in andere couranten wordt veel geschreven over de Wiesbadensche speelbank. De Coblenzer zegt: ‘Over het geheel spreekt men den vloek uit over de pogingen, die zekere lieden in het werk stellen om de Bank te behouden. Het zijn dezelfde personen, die door hunne zwendelarij Hertog Adolf in 't ongeluk sleepten, en zij meenen op de nieuwe Regering gelijken invloed te hebben als vroeger. Dit is eene misrekening: le jeu est fait...rien ne va plus.’ - Ook de domeinen-kwestie houdt in Nassau de gemoederen bezig. Van St. Goarshausen, Höchst, Königstein, Wehen, Hochheim, Eltville, Idstein, Dietz en Nassau zijn in de laatste dagen niet minder dan 78 adressen aan graaf Bismarck gezonden, in welke wordt aangedrongen op handhaving der beweerde regten van het Land. Men gelooft, dat dit vraagstuk zijne oplossing nadert, en dat de daaromtrent nog hangende werkzaamheden alleen de vormen betreffen. - Men leest in den Rheinischen-Kurier: ‘Wiesbaden is in groote onrust. Er loopt namelijk een gerucht, dat de Regering het geregtshof en de rekenkamer naar Frankfort zal verplaatsen. Indien dat gerucht zich bevestigt, zou het verlies onherstelbaar wezen. De misdaden in onze stad en op het land nemen in onrustbarende mate toe; diefstal is aan de orde van den dag, ofschoon ook andere misdaden niet ongewoon zijn. Vooral te Wiesbaden zelve hebben de agenten der politie de handen vol. De preventief-gevangenis was dezer dagen zóó gevuld, dat men een deel der gearresteerden heeft moeten overbrengen naar de crimineel-gevangenis.’ - Hertog Adolf van Nassau staat in de officiële ranglijst van het pruissische leger voor 1867 nog opgegeven als chef van het 4de uhlanenregiment. - De zoogenaamde gezondheids-apostel Ernst Mahner heeft dezer dagen gedurende 20 minuten in den Rijn bij Biberich gezwommen.

- De Mainzer-Zeitung spreekt over een handelsverdrag, dat tusschen Oostenrijk en Pruissen zou gesloten worden, bepaaldelijk met het oog op den invoer en de verspreiding van hongaarschen wijn in Pruissen. Of dit de markt van de Rijnsche wijnen bederven zou, weet men niet. - Prins Lodewijk van Hessen is naar Berlijn vertrokken, naar men zegt, om zich daar bezigtehouden met krijgskundige nasporingen. - Hoewel nu eindelijk op den 7den en 8sten dezer de manschappen van het 32ste regiment, welker diensttijd onbepaald was verlengd, inderdaad van Mainz vertrokken zijn, verneemt men, dat hun vertrek nog niet beschouwd worden kan als het definitive einde van de hun opgelegde straf. Eerst op de hoofdplaats van het district waartoe zij respectivelijk behooren, zal hun lot beslist worden. Toch blijft men verwachten, dat hun de vrijheid zal geschonken worden. - De Mainzer bisschop von Ketteler heeft eene brochure geschreven, die, naar men verneemt, in Februarij het licht zal zien. De titel is: ‘Onze toestand in Duitschland, na den oorlog van 1866’. Een vlugschrift van denzelfden prelaat, ‘Vrijheid, Overheid en Kerk’, dat in 1862 verscheen, werd bij duizenden verkocht, en in onderscheidene talen overgezet. - De werkzaamheden van het deel der Bonds-commissie, hetwelk belast is met het afdoen der zaken te Mainz, zullen waarschijnlijk eerstdaags ten einde loopen. Als datum van oplossing der betrekkingen is, naar men verneemt, de laatste December 1866 aangenomen, daar het al te lastig wezen zou, de scheiding te doen aanvangen op het juiste oogenblik, waarop Pruissen het Verbond verliet. Men verzekert, dat de zuidduitsche Staten, als zóódanig, vele uitgaven zullen te vergoeden hebben, die aan soldaten-tractement, schadeloosstelling van particulieren enz., geschied zijn, en welke Pruissen weigert, te valideren op de algemeene rekening van het Verbond.

- Men verneemt uit Keulen, dat de bijdragen voor het bouwen aan den Dom, gedurende het jaar 1866, 108,817 th. beloopen hebben.

- De gewezen Keurvorst van Hessen heeft te Frankfort het huis in de Neue Mainzer-strasse betrokken, hetwelk hij van den heer von Rothschild gehuurd heeft. - In het veld-lazareth te Frankfort liggen nog altijd 54 zwaar gewonde militairen (4 Oostenrijkers en 50 Pruissen), die echter in de aanstaande week naar het gewone militaire hospitaal zullen worden overgebragt. De burgerij heeft hun een kersfeest gegeven; de gewonden hebben rijke geschenken ontvangen; een soldaat ontving een koffer vol onder- en bovenkleederen.

- Er loopt een gerucht, dat de gewezen pruissische minister von Bethman-Holweg, een geboren Frankforter, als candidaat voor het noordduitsche Parlement zou gesteld worden.-

Het regeringsblad van Weimar maakt bekend, dat de leden van het noordduitsche Parlement een daggeld van 4 th. (7 fl.) en 1 fl. per mijl reiskosten uit de schatkist zullen ontvangen. Gelijk men weet, is den pruissischen Afgevaardigden geene vergoeding of belooning toegekend. - Men schrijft uit Mannheim: ‘Gisteren (1 Januarij) verkondigden vreugdeschoten, dat de Rijn vrij was; vrij, eindelijk, in den waren zin van het woord; vrij, ten laatste, na 19 eeuwen geboeid te zijn geweest in allerlei banden.’ Er is spraak van om den zetel der Rijnscheepvaart-commissie op nieuw naar Mainz te verleggen.

- Op den 8sten dezer is de Moezel bij Trier acht voet gewassen, en latere berigten vermelden, dat het stijgen van het water nog altijd aanhoudt.

- Naar men beweert, zouden de generaals von Manteuffel en von der Göben, die niet begrepen waren in de dotatie-wet, daarvoor schadeloos gesteld worden door den Koning, uit zijne particuliere fondsen.

- Door de vergrooting des Rijks zal de landweer worden vermeerderd met 22 bataillons infanterie, welke den naam zullen dragen van de hoofdstandplaats hunner staven. Hiervan komen 5 op de Elbe-Hertogdommen, 10 op Hannover, 2 op Nassau, 1 op Frankfort en 4 op Hessen. Zoo zullen dan voortaan, zonder de landweer van den tweeden ban, bij eene mobilisering, in het veld kunnen rukken 6 garde- en 126 linie-landweer-bataillons; 8 garde- en 168 linie-landweer-escadrons. Voor zundnadel-geweren en karabijnen is overal gezorgd.

- Volgens opgave van eenige Rijnsche bladen, zou de generale staf van het pruissische leger te Berlijn dezer dagen belangrijk uitgebreid zijn. Onder den generaal von Moltke staan: 1 luitenant-generaal, 1 generaal-majoor, 10 kollonels, 10 luitenant-kollonels, 37 majoors, 36 kapiteins, 3 ingenieurs-geografen, en 1 inspecteur van de ‘plankamer’; eene inrigting, waar de platte gronden en topografische beschrijvingen van alle bekende plaatsen der wereld zijn bijeengebragt.

- Het uitbreken der veeziekte in nederlandsche grensstreken, heeft aanleiding gegeven tot het verbieden van veemarkten in de presidentschappen Dusseldorp en Aken. De Coblenzer-Zeitung bevatte dezer dagen een uit Oost-Friesland ingezonden stuk, waarin het toenemen van de runderpest in Nederland wordt toegeschreven aan den strijd der partijschappen, die het nemen of doorzetten van gepaste maatregelen (volgens dat stuk) zou in den weg staan.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)