Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[9 december 1873
Geen Anti-kritiek door Multatuli in Schoolblad]

9 december 1873

Artikel van Multatuli in Het Schoolblad, Tweede jaargang, No. 52, met een naschrift door J. Versluys. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.)

Voor de beoordeling door J. Versluys zie 23 november.

Nego: dat ontken ik (lat.)

bemachtelt: handelt zoals Machteld in Bilderdijks Floris de Vijfde; vgl. V.W. VI, blz. 500-565.

Caveamus: laten we voorzichtig zijn (lat.)

efa: hij zei het zelf (gr.)

testimonium paupertatis: blijk van (geestelijke) armoede (lat.)

parle moi de ça: dat is nog eens wat! (fr.)

Geen anti-kritiek,

maar 'n dankbetuiging aan den heer J. Versluys, voor de behandeling in dit blad, van m'n ‘Millioenen-Studiën.’ De door dien heer gemaakte aanmerkingen zullen my, by herdruk, welkome stof leveren tot een nieuw hoofdstuk. Ik ben hoogmoedig genoeg, om my zeer vereerd te achten door zyne terechtwyzingen, en het doet my leed dat de beschikbare ruimte hem niet toeliet uitvoeriger te zyn. By 't overwegen der gemaakte aanmerkingen zal 't my ten-eenen-male onverschillig wezen, of de schaal overhelt aan zyne zyde of aan myn kant. Voor hém is twee maal twee vier, en dát is het standpunt waarop ook ik staan wil. Wat daar-buiten gaat, is uit den booze.

Geheel afgescheiden alzoo van de door den heer Versluys gemaakte aanmerkingen van wiskunstigen aard, bepaal ik my voor heden tot 'n paar bedenkingen die op 'n ander gebied te huis behooren. Ik meen dat de heer V. zich vergist... neen, ik verzeker hem dat hij dwaalt, in twee opvattingen.

Daar staat:

‘Het doel van Multatuli is intusschen niet, denkbeelden te geven omtrent menschkunde, geschiedenis, taal, enz. maar wel door berekening het dwaze aantetoonen van het spelen aan de speelbanken.’

nego!

Wat was dán uw doel, vraagt de lezer? Ziehier 'n vraag die ik geloof onbeantwoord te mogen laten. Wie myne werken meten wil naar den maatstaf van 't ‘voorgenomene,’ van 't ‘opzet,’ van ‘beoogde tendenz,’ zal dien maatstaf slechts vinden in 't algemeen program dat ik meêdeelde in m'n (eerste) brochure over ‘Vryen-arbeid.’ In nauwer kader kan ik me niet bewegen. Is dit 'n fout? Is 't 'n verdienste? Ik weet het niet. Doch wel weet ik, dat het my onmogelyk is ánders te werken.

De ‘Millioenen-studiën’ - bont alweer als... de Natuur - zyn, ‘voor myn doen’ redelyk homogeen. Men gelieve te begrypen dat ik maar de secretaris ben van m'n gemoed, en dikwyls... 'n onbekwame. Och, als de lezer wist hoe vaak ik m'n eigen pen aan den dyk zet!

Wat overigens die M.S. aangaat... als ik ze recenseer, zullen we 'r slechter afkomen dan hun - haar: even leelyk - onder de welwillende handen van den heer V. te-beurt viel. Toch had zed. wel mogen zeggen, vind ik, dat ze hier-en-daar vermakelyk zyn. Is dit niet zoo? (Reclame aan 't adres van Leesgezelschappen! De heer V. noemt m'n betoog: ‘logisch.’ Arme uitgever!)

De tweede dwaling van den heer V. betreft m'n uitval tegen stuart mill. Den schryver S.M., den St.h.h.kundige S.M., ken ik niet. Dit heb ik uitdrukkelyk gezegd. M'n persiflage kan dus hém niet gelden. De stuart mill dien ik ‘bespottelyk maak’ - juist! - is de hedendaagsche citeer-zondebok in den nood onzer debaters, napraters, ideën-dieven, parlementeurs... in en buiten de Kamers. Het is de fameuze Mr. Chose, waarmee 999/1000 onzer voorgangers op allerlei gebied, hun - z'n, het's: ik weet het niet - naaktheid trachten - of: tracht - te bedekken. Deze onhebbelykheid heerscht en regeert. Ze overweldigt ons. Ze... ‘bemachtelt’ ons. Caveamus!

De hollandsche schryvers en sprekers onzer dagen zyn voor 'n overgroot gedeelte niet oorspronkelyk, noch in de wyze van inkleeding hunner... halt: van de denkbeelden die ze te-berde brengen, noch in hun styl - iets geheel anders nog dan schryfmanier! - noch vooral in die denkbeelden zelf.

Naast deze luie onöorspronkelykheid staat iets ergers: ze bluffen er op, en meenen ‘groot te doen’ met 'n stuart mill efa!’ Dáártegen kom ik op.

En iets nóg ergers, vind ik, in de onnoozelheid van zekere auditoriën, die met hun ‘mooi!’ deze struikroovery aanmoedigen. De haute-nouveautés uit naburige landen worden ten onzent aan den man gebracht als knapkoek. ‘Wat de man eigenlyk gezegd heeft, weet ik niet, maar... hij haalde stuart mill aan, 't zal dus wel goed geweest zyn!’ Ziet men niet in, hoe de leegste koppen zich op die wys frauduleus meester maken van de consideratie die 'n ander toekomt? En... dat juist dit aanhalen op-zichzelf, byna altyd 'n testimonium paupertatis is?

Wat my betreft, ik moet te hard werken voor m'n brood, om nog te kunnen lezen ook. Tot-nog-toe niet den minsten mangel aan denkbeelden ontwarende, voel ik geen behoefte iets aan Mr. mill ter-leen te vragen. Ik kan in alle oprechtheid verzekeren dat ik moeite heb m'n eigen gedachten behoorlyk te logeeren, en dus geen ruimte heb voor de kinderen der hersens van 'n ander. Zoodra 't noodig wordt, zal ik aan 't adopteeren gaan, misschien bij dien mill.

Zéér hoog staat hy, volgens de waarschynlykheids-rekening, niet. Want hy maakt opgang in Holland, en wel in gezelschap van de zeer talryke verwanten van Mr. Chose, Herr Garnichts en What'syourname Esq.

Dat by-eensprokkelen van vreemde wysheid is, ook van 'n laag standpunt bezien - van 't industriëele - zeer hard voor 'n eerlyk concurrent, die ter-goeder-trouw zich afslooft om eigen werk te leveren. Hoe, ik getroost my de smart die van bevruchting, dracht en baring onafscheidelyk is, en de nababbelaars van Mr. Doyouknowhim laten zich, ten-mynen-koste, in geld, vereering en invloed de nooit uitgeschoten kraamkosten vergoeden? Dit is zeer onbillyk, Nederlanders!

Ten-aanzien van dit onderwerp beroep ik my zoowel op Idee 30, als op de eerste hoofdstukken van ‘Specialiteiten’ en op 'n twintigtal boutades, die hier-en-daar in m'n Ideën verspreid liggen.

Och, of al m'n lezers Leeraren in de wiskunde waren, hoe gaarne zou ik hun scholier zyn! Een eerst gevolg daarvan zou wezen, dat ik beter schreef. Nu word ik zoo vaak gehinderd door de verlammende gedachte: ‘Ze’ begrypen het toch niet!’ 'n citaat van stuart mill... parle-moi de ça!

Den heer versluys m'n dankbare groet! Tot vriendschappelyk weerzien alzoo... neen, dít nog: wil ZED. de goedheid hebben, 't woordje ‘toch,’ waarmee de laatste zinsnede van z'n stuk aanvangt, eenigszins toe-te-lichten? Waarlyk, ‘ze’ begrypen het niet! Zeer weinigen zullen ook de waarde vatten van den zin die de vierde alinea opent. Ik vraag vergunning op dat woord van den heer V. m'n Idee 1109 toetepassen. Hy begreep dat ‘men’ iets eenvoudigs niet begrypen zou. Dit doe ik ook... nu-en-dan, doch niet genoeg, naar my blykt. Nog altyd zyn er duizenden die zich op den mouw laten spelden dat: ‘die Havelaar zoo'n byzonder slecht mensch is.’ 't Is eenigszins treurig, nu ja - aan zulke botterikken moet ik m'n denkbeelden duidelyk maken! - treurig, zeker! Maar komiek is 't ook; als... álle zotterny.

Wiesbaden, 30 Novr. 1873.

multatuli.

Wat de eerste aanmerking van den geachten schryver betreft, zoo erken ik volmondig, dat ik my onjuist heb uitgedrukt. Ook was ik onvolledig door niet te vermelden, dat het lezen van de M.S. my zeer veel genoegen heeft verschaft.

Ten aanzien van Stuart Mill ben ik het nog niet geheel eens met den schryver. Ik stem toe, dat het belachelyk is, wanneer iemand armoede aan denkbeelden tracht te bedekken door by anderen te leenen. Ik kan my de minachting voor zulke personen volkomen verklaren in iemand, die zoo geheel oorspronkelyk is als Multatuli. Maar dat treft Mill in geen enkel opzicht. Ook kom ik langs een anderen weg dan de schryver tot een tegengestelde slotsom ten aanzien van Stuart Mill. Ik ken hem niet als staathuishoudkundige, maar als schryver van een werk over logika, van Utilitarianisme en van een werkje over de emancipatie der vrouw. Wie onderwerpen kan behandelen als in de eerste 2 werken gedaan is, staat wetenschappelijk zeer hoog en bezit een zeer uitgebreide kennis. Wie over de emancipatie der vrouw schrijft als Mill, bewyst daardoor, dat hy vooroordeelen kan bestryden en, hoe oud ze ook zyn, kan minachten. In den stryd voor de rechten der vrouw is Mill een medestryder van Multatuli. Uit hetgeen ik van Mill gelezen heb, leid ik af, dat hy een zaak niet anders dan goed zal behandelen, al blyft dwaling ook voor hem mogelyk. En daarom kan ik een uitdrukking als ‘dien Mill’ niet goedkeuren, al heeft ook de schryver gezegd, dat hij Mill niet kent, al verklaart hy nog zoo uitdrukkelyk, dat het er hem niet om te doen is Mill maar de Kamer-Mills te kastyden.

Wat de laatste zinsnede van myn stuk betreft, men heeft er my inderdaad reeds op gewezen dat de laatste zin van myn aankondiging ‘niet deugt.’ Het was myne bedoeling te zeggen: Ofschoon de wer-ken van Multatuli reeds veel gelezen worden, verdienen zy nog meer gelezen te worden. Velen, die werken van gering allooi lezen, hebben van Multatuli weinig of niets gelezen, en dat is zeer te betreuren.

J. Versluys.


Uit: Volledige Werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874, (1984)