Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[25 mei 1869
Van den Rijn (XLVIII)]

25 mei 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Dingsdagsche Haarlemsche Courant, no. 120. (M.M.)

Van den Rijn, 23 Mei.

Men leest in het Frankforter-Journal, dat er veel kans bestaat om de kerkelijke consistorien in die gewezen Vrije Stad als op zich zelf staande officiële collegien behouden te zien. Dit wordt waarschijnlijk gemaakt door het ontvangen van een ministerieel besluit, waarbij de keuze van twee leden in den Lutherschen kerkeraad van hoogerhand word goedgekeurd.

- Uit Marburg wordt geschreven, dat men weldra de invoering eener synodale en presbyteriale kerkverordening voor de provincie Hessen kan tegemoetzien. De zetel der Synode zal waarschijnlijk in de genoemde stad gevestigd worden. Velen brengen dat besluit in verband met de zoo vaak ter spraak gebragte opheffing der Academie aldaar.

- De Kölnische-Zeitung bevat een correspondentie-artikel uit Berlijn, volgens hetwelk de aanstaande beraadslagingen over de vrijstelling van militairen van gemeentelasten, over de geheele uitgestrektheid van het Noordduitsch-Verbond, een belangrijk gedeelte zullen uitmaken van de werkzaamheden der eerstvolgende zitting van den Rijksdag. De te dier zake uitgevaardigde verordening is in de meeste Staten, die tot het Verbond behooren, en voornamelijk in Saksen, zeer slecht opgenomen, en heeft algemeene ontevredenheid opgewekt. Niet alleen maakt men aanmerking op de billijkheid van den maatregel op zich zelven beschouwd; doch men ziet daarin tevens eene poging om inbreuk te maken op het wetgevend gezag van den Rijksdag, daar de bedoelde vrijstelling slechts door een eenvoudig besluit van den Bonds-President verleend is. Het is dan ook op grond daarvan, dat de Afgevaardigde Hagen het voorstel gedaan heeft, die vrijstelling niet verbindend te verklaren, dewijl de Bonds-Constitutie nergens den voorzitter het regt geeft om op eigenmagtige wijze in het belastingstelsel der gemeenten eene wijziging te brengen, en dit evenmin kan worden afgeleid uit het overdragen der waardigheid van opperbevelhebber van het Bonds-leger op den Koning van Pruissen. Volgens den bedoelden correspondent, is mede in de pruissische militaire wetgeving geen spoor te vinden van zoodanige bevoegdheid. Het voorstel van den heer Hagen werd, nadat deswege vrij hevige debatten hadden plaats gehad, naar eene commissie verwezen, die te harer tijd middelen zou hebben voorteslaan om de zaak op wettigen voet te brengen. Zij is echter in die taak niet geslaagd. Daarop heeft de heer Hagen een nieuw voorstel te berde gebragt, volgens hetwelk de vroegere bepalingen zouden verklaard worden van kracht te blijven tot op het oogenblik, dat daarin op wettige wijze eene verandering komen zou; iets, 't welk, volgens het uitgebragte rapport der bedoelde commissie, tot heden toe niet geschied is, daar deze uitdrukkelijk verklaard heeft, dat art. 61 der Bondswet, waarop de kanselarij zich beroept, alleen betrekking heeft op zuiver militaire zaken, en zich geenszins uitstrekt tot de regeling van gemeentelasten. Men voorziet een hevigen strijd te dezer zake, daar de voor- en tegenstanders van den bedoelden maatregel zich van weêrszijden gereed maken om hunne inzigten te doen zegevieren.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)