Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[28 september 1869
Van den Rijn (XCIV)]

28 september 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Dingsdagsche Haarlemsche Courant, no. 228. (Stadsbibliotheek Haarlem; fotokopie M.M.)

Van den Rijn, 26 September.

Een badensch dagblad bevestigt het vermoeden, dat Baden geen nieuw aanzoek zal doen om in het Noordduitsch-Verbond opgeno-men te worden voordat men de zekerheid heeft, dat zulk een verzoek gunstiger zal worden opgenomen dan de besluiten, welke te dien aanzien door de badensche Kamers in Mei en September 1867 genomen zijn.

- In eene correspondentie uit Berlijn wordt verzekerd, dat de hessische minister von Dalwigk aan sommige dagbladen den wenk zou gegeven hebben om een veldtogt te openen tegen eene mogelijke uitbreiding van het Noordduitsch-Verbond.

De toast, door den heer von Dalwigk te Giessen op een feestmaal uitgesproken, waarbij hij zijne eigene verdiensten in het licht stelde betreffende de uitsluiting van Opper-Hessen uit het Noordduitsch-Verbond, blijft nog bij voortduring de dagbladen bezighouden, die nu den tekst geven van het antwoord van den Afgevaardigde von Rabenau. ‘Reeds in het jaar 1867 (sprak de heer von Rabenau o.a.) heeft de heer von Dalwigk op een feestmaal te Friedberg de staatkunde aangeroerd. Ik heb toen gezwegen en ben weggegaan. Nu is dit tot mijn leedwezen ten tweeden male geschied, maar ik zal niet wederom zwijgen; men zegt teregt: wie zwijgt, geeft zijne toestemming, en dat kan ik, dat wil ik en dat zal ik niet doen.’ De heer von Rabenau betoogde vervolgens, dat de bewering, als zou de provincie Opper-Hessen door den invloed van hessische bemoeijingen in het jaar 1866 buiten het Noordduitsch-Verbond gehouden zijn, eene geschiedkundige dwaling is. ‘Ik wensch van ganscher harte (aldus eindigde de heer von Rabenau zijne rede), dat onze hessische volksstam in zijn geheel zal deelen in de ontwikkelings-periode, die wij tegemoet gaan. Ik wensch dat niet alleen in het belang van het duitsche volk, maar ook in dat van Hessen en van de hessische dynastie, die mij onder hare getrouwste aanhangers tellen kan.’

De geschiedkundige beschouwingen van den heer von Rabenau worden nader toegelicht in een berigt uit Frankfort aan de Kölnische-Zeitung. Volgens dien berigtgever, zou het behoud der provincie Opper-Hessen in het jaar 1866 aan den invloed der Keizerin van Rusland te danken zijn geweest. Het zou overigens een feit van algemeene bekendheid wezen, dat de Groothertog betere voorwaarden had kunnen bedingen en Homburg niet verloren zou hebben, indien hij de leiding der binnenlandsche aangelegenheden aan een anderen minister had willen toevertrouwen. De weinige pruissisch-gezindheid van den heer von Dalwigk zou bij zijn laatste verblijf te Baden op nieuw aan den dag gekomen zijn, toen hij, in plaats van het voorbeeld van den graaf von Beust te volgen, verzuimd heeft bij de Koningin van Pruissen zijne opwachting te maken.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)