Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[1 september 1869
Van den Rijn (LXXXIII)]

1 september 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 205. (Stadsbibliotheek Haarlem; fotokopie M.M.)

Van den Rijn, 30 Augustus.

De duitsche Juristen-dag heeft in de vorige week te Heidelberg zijne achtste vergadering gehouden, onder het voorzitterschap van professor Bluntschli. Nadat de badensche minister Jolly der vergadering uit naam van den Groothertog het welkom had toegeroepen, namen de werkzaamheden een aanvang. De eerste dag was gewijd aan beraadslagingen van meer algemeenen aard, zoo als de regts-ontwikkeling in Duitschland sedert de laatste vergadering, het door den Bonds-kanselier aan de vergadering toegezonden ontwerp van een strafwetboek voor het Noordduitsch-Verbond, enz. De tweede dag werd ingenomen door de zittingen der afdeelingen, om de punten vasttestellen, die den volgenden dag zouden behandeld worden. In de derde en laatste algemeene zitting is o.a. het volgende besluit genomen: De burgerlijke echt is de eenige vorm van huwelijk, die in overeenstemming is met de verhouding tusschen Kerk en Staat in Duitschland; met de invoering van het burgerlijk huwelijk vervalt ook iedere belemmering, welke voortspruit uit verschil van gods-dienst. Ook het cellulaire gevangenis-stelsel werd door de vergadering aanbevolen. De overgroote meerderheid was van oordeel, dat dit stelsel in den regel meer dan eenig ander geschikt is om het doel der straf te bereiken. De militaire strafregtspleging gaf aanleiding tot belangrijke discussien. Men meende, dat de vormen der burgerlijke strafregtspleging meer moesten worden in acht genomen, en dat in vredestijd de militaire regter alleen behoorde te oordeelen over de overtredingen der krijgsdienst. - Vermelding verdient nog, dat professor Wächter, uit Leipzig, de eerste president van den Juristen-dag, die in den loop van het jaar zijn vijftigjarig doctoraat herdacht had, bij meer dan ééne gelegenheid de ondubbelzinnige blijken van sympathie der leden mogt ontvangen. De vergadering is door meer dan 700 personen bijgewoond.

- De Augsburger Allgemeine-Zeitung behelst een half-officieel artikel over ‘de vesting-commissie en het duitsche defensie-stelsel’. ‘Na de gebeurtenissen van het jaar 1866 (zegt de schrijver) was er geene oplossing mogelijk van de kwestie der verdediging van Zuid-Duitschland dan ‘door eene vereeniging der zuidduitsche Staten en door eene nationale aansluiting van deze vereeniging aan het Noordduitsch-Verbond; want alleen op deze wijze werd het nationale belang gewaarborgd en toch de regtmatige zelfstandigheid der zuidduitsche Staten niet gekrenkt’.

Met dit oogmerk hebben zich Beijeren, Wurtemberg en Baden vereenigd en eene permanente commissie voor de vestingen benoemd, die beurtelings haren zetel heeft te Munchen, te Stuttgart en te Karlsruhe. Deze commissie heeft het beheer over de vestingen Ulm, Rastatt en Landau, en dient de drie Regeringen van advies over alle vragen, die de defensie betreffen. Deze schikking is getroffen in overleg met de commissie voor de liquidatie van het voormalige Duitsch-Verbond, en men kwam tevens overeen, ‘dat in zulke aangelegenheden, die inderdaad van invloed zijn op het algemeen duitsche defensiewezen, de zuidduitsche Regeringen het gevoelen van het Noordduitsch-Verbond zouden inwinnen, en wel in den regel door de zuidduitsche gevolmagtigden te Berlijn of door den pruissischen gevolmagtigde bij de zuidduitsche Hoven’. Mogt men in dit gevoelen niet deelen, dan zou men de gronden daarvoor mededeelen. Het Noordduitsch-Verbond zou hetzelfde in acht nemen tegenover Zuid-Duitschland. De schrijver brengt ten slotte in herinnering, dat de commissie voor de vestingen in het verdrag tusschen de zuidelijke Staten onderling niet eene ‘zuidduitsche’ Commissie is genoemd, maar dat zij in de besluiten der liquidatie-commissie somtijds dien naam draagt om verwarring te voorkomen.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)