Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[17 april 1867
Van den Rijn (XXIII)]

17 april 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 92.

den vrede van Praag: het vredesverdrag van 23 augustus 1866, dat een einde maakte aan de oorlog tussen Pruisen en Oostenrijk.

Van den Rijn, 15 April.

De Kölnische-Zeitung deelt mede, dat te Heilbronn eene vergadering heeft plaats gevonden van hoofden der zoogenaamde duitsche partij in Wurtemberg. De daarin genomen besluiten luiden voordeelig voor algeheele aansluiting aan Noord-Duitschland. De brief, waarin daarvan aan den Rijksdag wordt kennis gegeven, bevat de uitdrukking der hoop, dat men overtuigd moge zijn, hoe in het Zuiden over nationale eer en duitsche integriteit niet anders dan in het Noorden gedacht wordt. ‘De in de nationale vergadering te Berlijn geuite wenschen omtrent de spoedige vereeniging van geheel Duitschland (aldus gaat men in bedoeld stuk voort) hebben aan deze zijde van den Main een levendigen weerklank gevonden, en wij vertrouwen, dat weldra de scheidsmuren tusschen Zuid en Noord zullen worden weggenomen. Mogt het dan al aan Zuid-Duitschland niet vergund geweest zijn, medetewerken aan het scheppen der nieuwe Constitutie, wij hopen toch, dat het eerstvolgende Parlement bestaan zal uit Vertegenwoordigers van geheel Duitschland.’

- Uit Midden-Duitschland wordt geschreven: ‘Elk onbevooroordeeld opmerker heeft, sedert den vrede van Praag, zich kunnen overtuigen, dat in Frankrijk een geest van onrust, nijd en twistzucht heerscht, welke tot ernstig nadenken aanleiding geeft. Die buitensporige begeerte naar verandering, naar iets nieuws, welke reeds door Caesar een kenmerk der oude Galliërs werd genoemd, treedt dezer dagen in al hare hartstogtelijkheid aan den dag. De partijen verwachten den triomf harer belangen van elke gewelddadige aanranding der bestaande toestanden, en wie de rede des heeren Thiers vergelijkt met den brief van den graaf de Chambord, zal erkennen, dat legitimisten en orleanisten tamelijk eensgezind zijn in hunne politiek; beide partijen hopen van elke verandering de zegepraal harer dynastieke plannen. Zoo lang echter deze gisting slechts bestond in kringen, welke den Keizer vijandig zijn, had zij op het Kabinet weinig of geen invloed; doch sedert die onrust, die zucht naar verandering, zich begint te openbaren bij personen, tot 's Keizers omgeving behoorende; sedert vele hooggeplaatsten zich beijveren, de aandacht des volks aftetrekken van binnenlandsche aangelegenheden, door gedurig te wijzen op mogelijke veroveringen en het tuchtigen van stoute buren, - sedert dat alles loopt de vrede groot gevaar. Het is te hopen, dat de Keizer moge slagen in het beteugelen dier driften. En het zijn niet de staatkundige partijen alleen, die den oorlog wenschen; ook andere coteriën, voornamelijk in de hoofdstad, reiken elkander de hand tot verwezenlijking van dit ééne doel: genezing van inwendig malaise door middel van oorlog. De Keizer, hierover is men het eens, is voor den vrede; maar men kan hem beschouwen als eene rots in zee, vast staande te midden der woedende baren van den hartstogt. Wel weigeren hem zijne dienaren geene gehoorzaamheid, maar zijne bevelen worden meestal uitgevoerd op eene wijze, die hem in een toestand brengt, waaruit hij zich niet dan met het zwaard schijnt te zullen kunnen redden. Men tracht hem diets te maken, dat in Duitschland eene algemeene bitterheid jegens Pruissen heerscht, en dat de geannexeerde landen slechts op eene gunstige gelegenheid wachten om het juk afteschudden. Dagbladen als le Monde laten zich schrijven, dat Hannover in slavernij ligt, en vurig naar fransche tusschenkomst uitziet ter verlossing. Het tenonderbrengen van Pruissen wordt als zeer gemakkelijk voorgesteld, en met zulke droombeelden wordt het fransche volk bedrogen. Moge de Keizer getrouw blijven aan zijne tot dus ver gevolgde politiek!’


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)