Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[8 juli 1869
Van den Rijn (LXVII)]

8 juli 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Donderdagsche Haarlemsche Courant no. 158. (Stadsbibliotheek Haarlem; fotokopie M.M.)

Mercator: wereldberoemd cartograaf, geb. Rupelmonde 5 maart 1512, studeerde te Leuven en bleef er werkzaam tot 1552; op uitnodiging van de hertog van Gulik en Kleef vestigde hij zich te Duisburg, waar hij 2 dec. 1594 overleed. Zijn kaart van Europa (1554) en zijn wereldkaart voor zeevaarders (1569) brachten hem internationale roem.

Van den Rijn, 5 Julij.

De Kölnische-Zeitung spreekt in een harer jongste nummers over den toestand van het noordduitsche muntwezen, waaromtrent onlangs door het Tol-Parlement eene beslissing genomen is, die door hetzelve op de volgende wijze is geformuleerd: ‘De verschillende Regeringen zullen uitgenoodigd worden, zoo spoedig mogelijk maatregelen te beramen om op decimalen grondslag te geraken tot eenheid, en daarbij in het bijzonder acht te geven op de eventuële mogelijkheid om te zijner tijd één algemeen systeem voor alle beschaafde natien in het leven te roepen.’ - De genoemde courant gelooft, zegt zij, dat omtrent de wenschelijkheid eener decimale verdeeling en tevens van de eenheid der munt geen verschil van gevoelen bestaan kan, en haalt daarbij eene zinsnede aan uit zekere het Tol-Parlement aangeboden memorie van den heer Soebeert, waarin die staathuishoudkundige beweert, dat niemand in staat is, zich eene juiste voorstelling te maken van de geldswaarde, welke nu dagelijks aan tijd en moeite verloren gaat voor eene bevolking van 38 millioen menschen, die zich telkens moeten bezighouden met herleiding van muntspecien of berekeningen, welke omslagtig worden gemaakt door niet-decimale onderverdeelingen. ‘Maar (aldus besluit het Keulsche blad) de zwarigheid der zoo noodige hervorming ligt in de vraag: welke eenheid en welke standpenning behooren te worden aangenomen? Reeds het vaststellen der metaalsoort van dien standpenning zal tot omslagtig onderzoek en velerlei verschil van gevoelen aanleiding geven.’ - De Elberfelder-Zeitung, ditzelfde onderwerp behandelende, zegt daaromtrent, dat de kwestie niet geheel van zuiver staathuishoudkundigen aard is, tenzij men het gebied van staathuishoudkunde zóó ver zou willen uitbreiden, dat in die wetenschap ook acht behoort te worden geslagen op bijkomende oorzaken van onstoffelijken aard, als daar zijn: kinderachtige gehechtheid aan het oude en even kleingeestige naijver jegens andere natiën ‘Wie meent (zoo leest men in genoemd orgaan), den duitschen naam te zullen schandvlekken door iets goeds overtenemen van naburige natien, heeft een zonderling gevoel van vaderlandsliefde. Indien ons muntstelsel goed was, zou de behoefte aan verandering zich niet doen gevoelen, en zoodra men erkent, dat er fouten te verbeteren zijn, achten wij het geenszins schandelijk, een voorbeeld te nemen aan anderen, die reeds vroeger het verkeerde van dien gebrekkigen toestand inzagen en daarvoor iets beters in de plaats bragten. Wij kunnen onmogelijk beoogen, den Franschen ons stelsel - indien de jammerlijke toestand van onze munt dien naam dragen mag - optedringen, en dewijl toch zoowel in Duitschland zelf, als tot het gemakkelijk maken van transactien met het buitenland, eenheid noodig is, zou het, o.i., van eenen praktischen geest getuigen, zonder veel geleerden omhaal eenvoudig het fransche systeem overtenemen. De opmerking van den heer Soebeert over het schromelijk verlies van tijd en moeite, 't welk het gedurig herleiden teweegbrengt, is juist, doch zijne woorden daaromtrent zijn nog niet de uitdrukking van de grootste kwaal, die uit het verschil van munt geboren wordt. Nog oneindig meer dan aan tijd en moeite gaat er thans geheel onproductief aan gereed geld verloren bij het gedurig inwisselen. Wij schromen niet, het bedrijf van wisselaar - of liever de omstandigheid, dat zulk een bedrijf een bestaan kan opleveren - een kanker te noemen. Het munstuk in de porte-monnaie van den reiziger ligt als het ware tusschen twee molensteenen, die het afschaven en afslijpen, totdat er weldra niets overblijft. Wij herinneren ons de anecdote van den Engelschman, die op eene reis door Europa eenen sovereign, door gedurig wisselen van het daarvoor bekomen duitsche geld, zoodanig in waarde had doen verminderen, dat hij met het overschot den bedelaar niet kon te vrede stellen, die hem bij zijnen terugkeer om eene aalmoes aansprak. Dit euvel behoort uit den weg te worden geruimd, en daar nu andere groote natien, Engeland, Rusland, Spanje, Oostenrijk, geheel of gedeeltelijk aan dezelfde fouten lijden, die wij thans willen verbeteren, ligt het in de gezonde rede, dat wij ons aan Frankrijk aansluiten, waardoor reeds terstond zekere gelijkvormigheid met Italie, Zwitserland en Belgie zal ontstaan, die voordeelig werken zal op de kans, dat weldra geheel Europa zich voor den nieuwen stand van zaken zal verklaren. De overgang van het thans ten onzent heerschende vicieuse systeem tot eene groote europesche verbetering is veel geleidelijker, dan eene latere toenadering tot eenheid wezen zal, indien wij thans eene gedeeltelijke verbetering zonder gelijkmatigheid met andere volkeren beoogen. Zij, die in de regeling van het muntwezen bij uitsluiting eene nationale zaak meenen te zien, behoorden te bedenken, dat de munt eene speciaal internationale aangelegenheid is, en dat juist het belang der natie medebrengt, naauwkeurig te letten op gemakkelijkheid van verkeer met het buitenland.’

- Uit Mainz wordt aan verschillende Rijnsche bladen geschreven, dat de redacteur van den Mainzer-Anzeiger door de politie is gewaarschuwd, ‘eene andere houding aantenemen’, dewijl men hem anders het verder verblijf in de stad zou ontzeggen. Naar men verneemt, heeft de betrokkene zich daarover bij het ministerie beklaagd.

- Te Leipzig is eene israëlietische Synode gehouden, waaraan door vele rabbijnen, geleerden en andere vertegenwoordigers van joodsche gemeenten werd deelgenomen. Nadat de heer dr. Goldschmidt in eene redevoering gewezen had op het feit, dat thans niet slechts ‘mannen van het vak’, doch ook personen uit andere standen der maatschappij aan de vergadering deelnamen, hetgeen, volgens hem, zekere onafhankelijkheid van vroeger bestaand geestelijk overwigt aanduidde, werd er beraadslaagd over zekere door dr. Philippson, uit Bonn, voorgeslagen resolutie, waarvan de strekking was, te verklaren, dat het Jodendom geheel in overeenstemming was met de nieuwere begrippen omtrent maatschappij en staatkundige orde. Dr Philippson betoogde deze stelling uit de Mozaïsche wetgeving, die, volgens hem, gelijkheid van allen voor de wet en volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen predikte. De pligt van ieder goed Israëliet was dus, volgens dien redenaar, deze grondbeginselen voortestaan en te handhaven. Behalve dr. Rothschild, uit Alzey, stemden alle aanwezigen volmondig met dr. Philippson in, zoodat de door hem voorgestelde conclusie met bijna algemeene stemmen werd aangenomen.

- Uit Duisburg wordt geschreven, dat aldaar gelden zijn bijeengebragt tot het oprigten van een gedenkteeken voor den geograaf Mercator, waarvan de eerste steen op den 3den Augustus zal gelegd worden.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)