Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[20 oktober 1866
Van den Rijn (XVI)]

20 oktober 1866

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Haarlemsche Courant, no. 248.

Van den Rijn, 16 October.

Men meldt uit Frankfort: ‘Het schijnt onzen burgemeester dr. Muller gelukt te zijn, te Berlijn een einde te maken aan de onzekerheid omtrent de hangende vraagpunten. Er is nu formeel afstand gedaan van de vroeger geëischte 20 millioen, en men verzekert, dat de reeds betaalde 6 millioen uitsluitend in het belang der stad zullen besteed worden. Wel is er niet getreden in de zoo vurig gewenschte vrijstelling van verpligte krijgsdienst; doch er zal eerst een aanvang worden gemaakt met de dienstpligtigen, die in 1850 geboren zijn. Men hoopt, dat de arbeid, die nu aan bruggen, waterleiding enz. zal moeten geschieden, spoedig zal kunnen beginnen, en dat ook de levering van benoodigdheden weldra moge plaats hebben; want na de treurige gebeurtenissen, die wij beleefden, is er behoefte aan opbeuring en vertier. De munt, nu in het bezit van den nieuwen pruissischen stempel, zal eerstdaags ook weder beginnen te werken, en men verwacht hiervan mede eenig goeds, daar vele familien gedurende de schorsing der werkzaamheden in die inrigting broodeloos waren.’ - De Main-Zeitung steekt den draak met de Frankfurter klagten, en vergelijkt de organen dier stad met ‘eene bedel vrouw met vijf hulpelooze, éénjarige kinderen.’ ‘Het wordt tijd (zegt dat blad), eindelijk optehouden met dat laf gejammer. De vrijheid, waarop de Frankforter burgers boogden, was voor een groot deel denkbeeldig, en al ware dit zoo niet, er is hooger doel te bereiken dan de bevre-diging van kleinsteedschen burgertrots. Frankfort moet, even als elke andere stad, zijnen steen bijdragen tot de oprigting van het groote gebouw der duitsche vrijheid. Dat beduidt iets meer dan de hersenschimmen van bekrompen kramergeest. Wij wenschen hun, die nog altijd wachten op herstel van den ouden toestand, een taai geduld, en zien niet in, van waar de hulp komen zou, die daartoe noodig is.’ Dit laatste doelt op zeker correspondentieartikel in de Hessische-Zeitung, waar de Frankforter schrijver zegt: ‘Gij kunt onze vlag neêrhalen en pruissische vlaggen daarvoor in de plaats hijschen; gij kunt onze adelaars vernietigen en doen vervangen door de uwen; ons zelf maakt gij nooit tot Pruissen. Wij blijven wat wij waren, en wachten op verlossing.’

- Uit het Nassausche wordt geschreven, dat de geestelijken bevel hebben bekomen, het kerkgebed voor Hertog Adolf achterwege te laten. Omtrent het bidden voor den tegenwoordigen Vorst zullen nadere voorschriften worden gegeven. - De Kurhaus-directie te Wiesbaden heeft weder verschillende sommen geschonken aan godsdienstige of liefdadige inrigtingen, onder anderen 1000 fl. voor het bouwen van een toren op de katholieke kerk, 500 fl voor de nassausche invaliden, en 200 fl. voor de ‘dienstmaagden Christi’. Daar er tot het aannemen van zulke geschenken toestemming noodig is van hoogerhand, maken sommigen hieruit op, dat de speelbank zal blijven bestaan, daar anders het bestuur niet dulden zou, dat zij voortging zich op die wijze populair te maken. - Den 18den October zal te Weilburg eene bijeenkomst plaats hebben der ‘Evangelische Conferenzen’ uit de beide Hessen en Nassau. Het programma van den dag bevat de volgende punten: 1o Voordragt over de staatkundige gebeurtenissen dezes jaars, in verband met het protestantismus. 2o Discussie over dat onderwerp. 3o Onderzoek naar de oorzaken van den achteruitgang der studie van de theologie.

- Te Giessen, in het Oberhessische, schijnt men zeer ontevreden te zijn over de blijkbaar opzettelijke tegenwerking, welke de universiteit ondervindt van de groothertogelijke Regering. Professor Wasserschleben (volgens den berigtgever, eene juridische capaciteit) was benoemd tot rector-magnificus, en die keus is te Darmstadt te niet gedaan. ‘Sedert langen tijd (schrijft men uit Giessen) worden er geene professoren meer benoemd; op het oogenblik bestaan er zeven vacaturen. een jeugdig philoloog moest onlangs, om te doctoreren, naar Marburg gaan, wijl hij hier niet kon worden geëxamineerd. Het is duidelijk, dat de Regering, die de academie niet op eens kan opheffen, omdat zij daarin wordt verhinderd door velerlei verbindtenissen, stichtingen, enz., zich ten doel stelt, haar te laten wegkwijnen. De hoogl. Wasserschleben zal vertrekken, indien hij niet hersteld wordt in zijne gekrenkte eer, en ook de andere professoren zullen gebruik maken van de eerste gelegenheid, om eene universiteit te verlaten, die door de Landsregering zoo stiefmoederlijk wordt behandeld.’ - Men verneemt van goederhand, dat het Mainzer adres om kwijtschelding of verligting van straf voor de oproerige landweerlieden te Berlijn zeer gunstig is opgenomen. Zelfs zouden er reeds eenige van de minst schuldigen in vrijheid zijn gesteld. - Tusschen Geisenheim en Rudesheim zal, indien de waterstand het toelaat, eerlang worden begonnen aan het bevestigen van den Rijnoever. Het vlotzand werkte nadeelig op de scheepvaart, en het was tot nu toe onmogelijk, daarin eenige verbetering te brengen, daar alle pogingen afstuitten op den onwil van Hessen en Nassau. ‘Die Regeringen (zegt een Mainzer blad) schoven een grendel voor het verkeer.’

- Schmalkalden behoorde voor een gedeelte tot Keurhessen, en schijnt nu, met uitzondering van de woudstreken, die aan Saksen-Gotha ‘gegeven’ zijn, pruissisch gebied te zijn geworden. Over deze scheiding wordt zeer geklaagd. De bevolking namelijk, 30,000 zielen sterk, schijnt geene, of weinig andere bronnen van bestaan te hebben, dan het boschwezen; zoodat, volgens eene correspondentie uit die streek, de bewoners nu slechts de keus hebben tusschen bedelen en wilddieverij. ‘Indien men onze bosschen, ons leven, aan Gotha wilde wegschenken (gaat die correspondentie voort), dan had men de geheele provincie moeten overgeven; want, ons van onze heerlijke wouden te berooven, en daarna ons naakt en bloot nedertezetten in de pruissische Monarchie, is wat al te erg. Onzen gewezen Keurvorst, die rijk genoeg was, geeft men een meer dan voldoend jaargeld, en ons ontneemt men het eenige, waarvan wij zouden kunnen bestaan. Men begrijpt, dat de zwart-witte vaan ons eene treurvlag is. Er wordt verhaald, dat de pruissische gevolmagtigde, bij de behandeling dezer zaak, Gotha heeft willen overhalen, bij en met de bosschen, ook de arme bevolking overtenemen, en daarbij zou gebruikt hebben de uitdrukking: Wie 't vleesch begeert, moet de beenderen daarbij nemen. Toch schijnt het vleesch alleen geleverd te zijn.’ - De vroegere keurvorstelijke ministerien behouden voorloopig hunnen werkkring, onder de benaming van: ‘Afdeelingen der koninklijke administratie van Keurhessen’, en staan onder het gezag van den regerings-president von Möller.

- De Rijnprovincie zal voortaan, ten gevolge harer uitbreiding, worden verdeeld in twee opperpresidentschappen, welker zetels zullen gevestigd zijn te Dusseldorp en te Coblenz. - Men verhaalt, dat zekere burgemeester in een landstadje, aanschrijving bekomen hebbende tot opzending van een dertigtal valsche thalerstukken, welke dienen moesten als corpora delicti in eene zaak van valschemunterij, gemeend heeft, zich van dien last te kunnen kwijten door het overmaken van het gevraagde bedrag in een postwissel. - Uit velerlei kenteekenen, waaronder voornamelijk behooren het zuidwaarts trekken van groote zwermen wilde ganzen en zwanen, meenen sommigen een vroegen en strengen winter te moeten voorspellen.

- Het heeft in eenige kringen verwondering gebaard, dat er in het koninklijk patent, waarbij Hannover en Keurhessen worden in bezit genomen, afzonderlijk melding wordt gemaakt van de bestanddeelen, welke die landen uitmaakten, ‘ten einde de namen daarvan toetevoegen aan den koninklijken titel.’ Dat dit ten opzigte van Nassau niet geschied is, zou, volgens de Kreuz-Zeitung, een gevolg zijn der bijzondere wijze, waarop dat kleine land was zamengesteld. ‘Nassau was (volgens die courant) een willekeurig conglomeraat, vroeger behoorende tot allerlei gebied, welks verschillende deelen dan ook geenszins verbonden zijn door gemeenschappelijke traditien of geschiedenis. Niet minder dan vier Keurstaten (Mainz, Keulen, Trier en Palts), de Graafschappen Sayn en Katzenellenbogen, met nog vele andere vroegere souvereiniteiten, leverden, met een weinig oorspronkelijk nassausch gebied, de stof tot het nu van de kaart verdwenen Hertogdom.’ Men begrijpt deze verklaring van de Kreuz-Zeitung niet, daar juist dezelfde omstandigheden aanleiding schijnen gegeven te hebben tot de menigte titels, die, door de inlijving van Hannover en Hessen, zullen worden toegevoegd aan het pruissische Koningschap.

- Men berekent, dat Pruissen thans eene oppervlakte beslaat van 6246 vierk. mijlen (vroeger 5122¼). Het getal inwoners bedraagt nu 23,425,221. Van de onlangs geannexeerde onderdanen belijden 3,335,000 de protestantsche en 885,000 de katholieke godsdienst. Hierbij zijn echter nog niet gerekend de katholieken uit Sleeswijk-Holstein, wier getal nog niet vastgesteld schijnt te zijn. 21½ millioen pruissische onderdanen zijn Duitschers. - Van vele kanten is men in de weer om, onder andere middelen, ook hierdoor het amalgameren der nieuw-ingelijfde landen gemakkelijk te maken, dat de Koning van Pruissen den titel aanneme van Duitsch Keizer. Vooral in het Zuiden meent men door zoodanig middel de tegenwoordige moeijelijkheden uit den weg te kunnen ruimen. Anderen evenwel noemen dat pogen eene historische ketterij.


Uit: Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866, (1977)