Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[24 februari 1869
Van den Rijn (XV)]

24 februari 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 47. (M.M.)

In een deel van de oplaag blijkt het onderstaande te zijn afgebroken na de tweede alinea; de rest is dan opgenomen in het nr. van 25 februari 1869. de litigieuse zaak: een zaak waarover een rechtsgeding wordt gevoerd.

Van den Rijn, 21 Februarij.

Dezer dagen heeft te Frankfort eene bijeenkomst van burgers plaats gehad, waarin de onderhandelingen met Berlijn over het afscheiden van staats- en stads-eigendom behandeld werden. De heer Sonnemann, redacteur der Frankforter-Zeitung, bekleedde het voorzitterschap. De hoofdinhoud van het verhandelde kwam hierop neder, dat (naar het oordeel dier vergadering) de naar Berlijn afgevaardigde commissie geene bevoegdheid had om iets te veranderen aan den regtstoestand van de litigieuse zaak. Ten gevolge van het gezegde van den koopman Schürmann: ‘Men meent het te Berlijn goed met ons’, ging een algemeene kreet van afkeuring op. Bovendien verloren de debatten zich hoofdzakelijk in personaliteiten. Ten slotte werd geprotesteerd tegen alle verkorting der regten van de stad, onverschillig of deze een gevolg was van beschikkingen te Berlijn, of van het tegenwoordige stadsbestuur zelf. De Kölnische-Zeitung commenteert het verslag dezer vergadering met de woorden: veel geschreeuw en weinig wol.

Thans verneemt men, dat de van Berlijn teruggekeerde Frankforter commissie verslag van haar wedervaren heeft gedaan in eene vergadering van de stedelijke afgevaardigden, die van des namiddags vijf tot des avonds half elf ure geduurd heeft. Het uit Berlijn medegebragte aanbod van 2,300,00 fl. droeg de goedkeuring der vergadering geenszins weg. De debatten waren hevig en leidden tot geen ander resultaat, dan dat men nogmaals eene commissie naar Berlijn zou afvaardigen, en dit in weerwil van de stellige verzekering der thans teruggekeerde leden, dat eene nieuwe poging (men vordert 3 millioen fl.) niet baten zou, en dat het zelfs twijfelachtig was, of eene commissie, met het doen van nieuwe voorstellen belast, ten gehoore zou worden toegelaten. Het verdient opmerking, meent men, dat verreweg het grootste gedeelte der Frankforter burgerij de standvastigheid van het stadsbestuur op geringen prijs stelt, en veel hoogere eischen tracht voltehouden dan die, tot welke de stads-regering, door den nood gedrongen, thans reeds is afgedaald.

- Uit Dresden wordt geklaagd over eene der jongste beschikkingen van het Noordduitsch-Verbond, volgens welke al de militairen vrijgesteld worden van het betalen van directe stedelijke belastingen. Dewijl deze stad slechts weinig indirecte belastingen heeft, en, behalve door een groot garnizoen, door vele gepensioneerde officieren bewoond wordt, schijnt de bedoelde bepaling daar meer dan elders te drukken.

- Men schrijft uit Baden, dat de bewoonsters van een bij Freyburg gelegen, doch door de Regering opgeheven klooster, die weigerden hetzelve te verlaten, door de politie daaruit verdreven zijn. - Aan den wijbisschop Kübel, denzelfde, die dezer dagen voor het gerigt is geroepen wegens het excommuniceren van den burgemeester van Constanz, is door het katholieke Genootschap Constantijn te Neuss, langs telegrafischen weg een gelukwensch aangeboden, waarin hij een ‘belijder’, een nieuwe Clemens Augustus wordt genoemd, en waarin men hem moed en overwinning toewenscht ‘voor den gerigte en in banden’.

- De metselaars- en timmermansknechts in Mecklenburg-Schwerin hebben aan het ministerie van Binnenlandsche Zaken te Berlijn een adres gerigt, waarin zij zich beroepen op de jongste bepalingen van het Noordduitsch-Verbond, over de regten en verpligtingen der werklieden om in het bezit te treden van de daarbij toegezegde regten, waardoor de zeer drukkende bepalingen, welke tot nu toe in het Schwerinsche bestonden, komen te vervallen. De verhouding tot hunne meesters, de leer- en arbeidstijd, het loon, het beheer en de inrigting van ziekenfondsen enz. waren namelijk vroeger geheel en al bij de wet vastgesteld; terwijl voortaan al die zaken zullen afhangen van de evenredigheid tussen vraag en aanbod en den wil der betrokkenen zelven. De verplegingskassen zullen voortaan zonder tusschenkomst van zogenaamde patroons worden beheerd.

- Uit Cassel wordt geschreven, dat men aldaar op het spoor gekomen is van niet onaanzienlijke bedriegerijen, welke bij militaire leverantien hebben plaats gehad. Er schijnt te dien opzigte tusschen kooplieden en militaire beambten zeker complot bestaan te hebben, welks vertakkingen zich zeer ver uitstrekken.

- Gelijk men verneemt, is de bepaling, volgens welke het getal privaat-docenten in de faculteiten van geneeskunde en wijsbegeerte aan de hoogeschool te Bonn tot een vastgesteld getal beperkt was, dezer dagen bij ministeriële beschikking ingetrokken.

- Naar aanleiding van hetgeen dezer dagen van verschillende zijden geschreven is over de plannen tot oprigting van een Zuidduitsch-Verbond, zegt de Elberfelder-Zeitung: ‘Het regelen der nieuwe verhoudingen tusschen Zuid en Noord moet en zal een natuurlijk gevolg zijn van het vierde artikel van den Prager vrede, en het is niet te onderstellen, dat aan deze zoo gewigtige taak door het Kabinet van Munchen niet zou gearbeid zijn, al kan er dan, om ligt te begrijpen redenen, juist niet terstond openbaarheid worden gegeven aan elken stap, die op den weg der verzoening gedaan wordt.’ Een Mainzer blad steekt den draak met de vermoed wordende geheimzinnige werkzaamheid van het beijersche ministerie, en zegt te gelooven, dat het afwachten van den uitslag der pogingen van het Noorden veeleer voortvloeit uit onmagt om zich tegen den kolossus te verzetten, dan uit staatkundige fijnheid van berekening. ‘De werkeloosheid van het Zuiden (aldus laat dat blad zich uit) doet ons denken aan den boer, die het verplegen zijner kranke vrouw verwaarloosde, dewijl hij, naar zijn zeggen, gebukt ging onder de zorgen voor de aanstaande begrafenis. Hoe men overigens in de splitsing van Duitschland, die nu een feit geworden is, elementen vinden kan tot vereeniging, is ons een raadsel. Wat vroeger verbrokkeld was is thans gedeeld, en noch de vorige toestand, noch de tegenwoordige beantwoordt aan de begrippen, welke wij ons vormen van het woord “eenheid.”’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)