Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[16 oktober 1868
Van den Rijn (LXIX)]

16 oktober 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 245. (M.M.)

gebeurtenissen in Spanje: na een jarenlange strijd was koningin Isabella op 30 september 1868 afgezet, en begon het voorlopig bewind aan een reeks ingrijpende wijzigingen op wetgevend en ekonomisch gebied.

Cuba: tot eind 19de eeuw was Cuba, ondanks verschillende opstanden, een spaanse kolonie.

Van den Rijn, 14 October.

Men schrijft uit het Nassausche: ‘Wie in echt pruissische of noordduitsche stemming deze schoone streken bezoekt, moet zich smartelijk aangedaan gevoelen over den geest, welke onder de bevolking heerscht; eene bevolking, die zich, gelijk de meeste bewoners der Rijnstreken, door de heerlijkste gaven van hart en hoofd onderscheidt. Men kan zich hier in den nieuwen stand van zaken nog altijd niet schikken. Wat mag daarvan de oorzaak zijn? Overal hoort men de gunstigste oordeelvellingen over het karakter en de hoedanigheden des grijzen Konings; zijn opregt, menschlievend wezen heeft hem aller harten gewonnen, en bovendien is hij, vóór alles, de held van Königgrätz. Gewis zou Hertog Adolf, indien eens eene algemeene stemming moest plaats vinden, tegenover dien mededinger, slechts op eene zeer geringe minderheid kunnen staatmaken. Ook de buitengewone hoedanigheden van graaf Bismarck worden alom naar waarde geschat; niemand voorzeker zou een ander in zijne plaats aan het hoofd van het ministerie willen zien. Op gelijke wijze laat men regt wedervaren aan de eigenschappen van den minister von Roon; in welken generaal ieder den bevoegden chef van het departement van Oorlog erkent. Wij herhalen de vraag: wat is dan de oorzaak der ontevredenheid, die men, in weerwil van dit alles, overal waarneemt? Welnu, de heer von Mühler, de minister van Eeredienst, is de eigenlijke steen des aanstoots. Vroeger heerschte hier gewetensvrijheid in Kerk en school, daar het bekende grondbeginsel van Frederik den Groote: “in mijne Staten mag ieder zalig worden op zijne eigene manier” in het Nassausche altijd eene waarheid gebleven was, en het was dan ook in dezen geest, dat de invloed van de godsdienst op de scholen werd toegepast. Scholen voor afzonderlijke gezindheden bestonden niet; Katholieken en Protestanten verdroegen elkander vreedzaam. Dat alles moet nu op eenmaal veranderd worden; het verschil van geloofsbegrippen wordt overal op den voorgrond geschoven. Men wil het zoo gehate schoolreglement invoeren en begunstigt het piëtismus, 't welk in een onnatuurlijk verbond met de ultramontanen getreden is. Daaruit vloeit allerwegen de bitterste mismoedigheid voort, die door Kerk en school tot in de huizen en familien doordringt, en giftig werkt op de intiemste verhoudingen. Het volk echter verlangt vrijheid van geweten, en wijst elke inbreuk daarop met kracht terug. Mag men het euvel duiden, indien de ophitsende maatregelen van den heer von Mühler een even ongunstig onthaal vinden, als elke andere proselytenmakerij? Wij noemen het Noordduitsch-Verbond een heerlijk schoonen boom, doch erkennen, dat zich daaraan ziekelijke uitspruitsels vertoonen, en achten het ministerie van Eeredienst een dorren tak. In plaats van flinke, doortastende maatregelen ten algemeenen nutte, hoort men slechts van plagerij en piëtistisch geleuter. Welaan, het zal niet altijd zoo blijven; weldra, hopen wij, zal eene frissche koelte dien dorren tak afbreken, en dan valt er wat te verwachten van de toekomst.’

- Naar aanleiding der jongste gebeurtenissen in Spanje, hebben vele industriëlen en kooplieden zich tot graaf Bismarck gewend met het verzoek om eenige noordduitsche oorlogsvaartuigen naar de kusten van dat land te doen vertrekken, ten einde, in onverhoopt geval van nood, bescherming te verleenen aan de vele duitsche belangen, die in de handelsplaatsen van dat land vertegenwoordigd zijn. Ook ten opzigte van Cuba zou, naar men verneemt, een gelijk verzoek aan de Regering gerigt worden.

- Nabij en in de stad Essen heeft men sedert eenigen tijd verzakkingen in den grond en aardspleten waargenomen, die niet onbelangrijke schade aan woonhuizen, wegen, gasleidingen enz. hebben teweeggebragt. Dewijl deze verschijnselen worden toegeschreven aan de mijnwerken, zijn maatregelen genomen om daarin te voorzien. Voorloopig zijn hier en daar eenige werkzaamheden gestaakt. Er zijn mijn-ingenieurs naar Belgie, Frankrijk en Engeland gezonden, om in die landen natesporen, welke middelen men aldaar tegen dergelijke verzakkingen in het werk stelt.

- De conferentie van de duitsch-oostenrijksche telegraaf-vereeniging te Baden zal waarschijnlijk nog in den loop dezer maand hare zittingen sluiten, daar het nieuwe verdrag reeds met den aanvang van 1869 zal beginnen te werken.

- Men verneemt, dat de agitatie in Oost-Friesland, om in de provincie Westfalen te worden ingelijfd, voortduurt. De Kölnische-Zeitung, dat berigt mededeelende, noemt den wensch der bevolking te dezen opzigte een hoogst gunstig (anti-hannoveraansch) verschijnsel, 't welk vele aanhangers telt, zoowel onder de leden van den provincialen Landdag, als onder die van het pruissische Parlement.

- De Kölnische-Zeitung deelt een berigt mede uit Stargard (Pommeren), volgens hetwelk in Oost-Pruissen het aantal godsdienstige secten in groote mate toeneemt. Behalve de Apostolische Christenen, de Baptisten en andere, die reeds bekend zijn, heeft zich nu aldaar eene gemeente gevormd, die zich ‘de Springers’ noemt, welker aantal evenwel nog zeer klein is. Deze Springers zoeken het toppunt hunner godsdienstige aandacht in een huwelijk met den geestelijken bruidegom, en vieren dat in hoogst opgewonden gemoedsstemming. Zij drukken hunne innerlijke tevredenheid door springen uit, op eene wijze echter, ‘die geenszins aan een wereldschen dans herinnert, doch eerder te vergelijken is met het springen van David voor de Arke des Verbonds.’

- De berigten over den wijnoogst luiden overal, zoowel wat hoeveelheid als hoedanigheid aangaat, bijzonder gunstig.

- Aan de aandeelhouders der speelbanken te Wiesbaden en te Ems is over de zomermaanden van dit jaar een dividend van 13 percent uitbetaald. Het vorige jaar bedroeg die uitdeeling 39 percent.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)