Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[24 maart 1868
Van den Rijn (XV)]

24 maart 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Dingsdagsche Haarlemsche Courant, no. 72.

Prins Napoleon: een neef van keizer Napoleon III.

Van den Rijn, 22 Maart.

Van officieuse zijde wordt aan de Badische-Landeszeitung het volgende geschreven: ‘Indien het den Bondsraad voorgelegde ontwerp tot belasting der inlandsche tabak inderdaad door zuidduitschen invloed is ter spraak gebragt, dan kan hier in elk geval toch slechts aan Wurtemberg gedacht worden, waar bijna geene tabak wordt geteeld, en welks inwoners dus, zonder een evenredig gedeelte in de bezwaren te dragen, voordeel zouden genieten van de opbrengst. Zonder eenigen twijfel waardeert de Regering van Baden het hoog belang der tabaks-cultuur in den Paltz, en men kan zich verzekerd houden, dat bedoeld wets-ontwerp niet alleen buiten hare voorkennis is aangeboden, doch dat zij bovendien nooit te bewegen zal zijn, daaraan hare goedkeuring te hechten. Evenzeer zijn de Regeringen van Hessen en van Beijeren vreemd gebleven aan de voorgestelde regeling, daar toch beide die landen, zij het dan ook in mindere mate dan Baden, belangrijke tabaks-aanplantingen te beschermen hebben. Alleen Zwaben alzoo (het woord ‘Zwaben’ wordt hier gebruikt als minachtende uitdrukking voor Wurtemberg) en welligt de thuringsche Klein-Staten, kunnen alzoo verdacht worden van het vaderschap dezer zoo impopulaire voorstellen. Het zal alle belangstellenden gewis verheugen, te vernemen, dat de leden van het Mannheimer comité van zuidduitsche tabaks-planters ruimschoots in de gelegenheid geweest zijn, zich te verzekeren, dat de houding der badensche Regering in deze zaak geheel en al zal overeenstemmen met de wenschen der liberalen.’ - In de wurtembergsche Staats-Courant wordt evenwel de bewering, dat de bedoelde voorstellen tot belasting van de tabak van Wurtemberg zouden uitgegaan zijn, tegengesproken.

- Uit Frankfort wordt gemeld, dat de notaris dr. Müller, vroeger president der Wetgevende Vergadering, door het Publiek Ministerie ter verantwoording geroepen is, wegens eene rede, welke hij in de laatste zitting der Democratische Vereeniging zou hebben uitgesproken. De beschuldiging luidt, dat hij zou hebben opgewekt tot haat en verachting van staatsbeambten. Met het getuigenverhoor is reeds een aanvang gemaakt. - Men verneemt, dat de heer Passavant die op de publieke veiling van het mobilair der Bondsvergadering den zetel des voorzitters had gekocht, dien stoel ten geschenke heeft gegeven aan het zoogenaamde Deutsche Hochstift.

- Men schrijft uit Thuringen: ‘Prins Napoleon kwam den 16den dezer, 's namiddags, uit Leipzig te Gotha aan, en reed in een particulier rijtuig naar het hôtel zum Deutschen Hause. Aldaar ontving hij een bezoek van Hertog Ernst van Coburg-Gotha, met wien hij persoonlijk bevriend is, en noodigde naderhand den beroemden geograaf Petermann uit, het souper bij hem te gebruiken. Den volgenden dag maakte de Prins een uitstapje naar Eisenach, en bezocht den Wartburg. Na te hebben gedineerd bij den Hertog, woonde hij des avonds de voorstelling van Wagner's “Lohengrin” in de opera bij. Den volgenden dag nam de Prins de schoone aardrijkskundige inrigting van Perthes in oogenschouw, en vertrok des namiddags naar Kassel. Algemeen trok de groote gelijkenis tusschen den Prins en zijnen doorluchtigen oom Napoleon I de aandacht.’ - Te Keulen heeft Prins Napoleon den Dom en eenige openbare instellingen bezigtigd; hij werd bij die bezoeken door den franschen consul vergezeld. Van daar is hij naar Essen vertrokken om het etablissement van den heer Krüpp in oogenschouw te nemen.

- Uit Munster wordt aan de Neue-Preussische-Zeitung geschreven, dat de graaf von Westfalen, die wegens zijn bekend protest tegen den eed van trouw niet was uitgenoodigd geworden om den provincialen Landdag te Munster bijtewonen, evenwel heeft goedgevonden, zich in die vergadering te vertoonen, en zijne plaats intenemen. Toen hij, in weerwil van het protest van den Landdags-maarschalk, weigerde te vertrekken, is de zitting onmiddelijk gesloten. De voorzitter heeft naar Berlijn geschreven om bevelen; men ziet den uitslag in gespannen verwachting tegemoet.

- Te Mainz zijn (naar men van daar meldt) de verkiezingen voor het Tol-parlement in vollen gang; de opgewondenheid is onbeschrijfelijk. De partijen bombarderen elkander met plakkaten, vlug- en schotschriften, karikaturen en onzinnige aanklagten. Alleen de revolver ontbreekt, om het geheel te doen gelijken op eenen americaanschen verkiezingsstrijd. De grenslijn tusschen de twee partijen is scherper dan ooit afgebakend, vooral sedert de ultramontaansch-democratische partij de heeren Bebel en Liebknecht in hunne vergaderingen hebben doen optreden; welke laatste openlijk verklaarde, dat de ware vrijzinnigen in Duitschland alleen van een tweede Jena heil verwachtten, waarop dan later een tweede Leipzig volgen zou. Bij dezelfde gelegenheid heeft de heer Liebknecht de Lassallianen om zich verzameld, en, in vereeniging met nog een anderen ultramontaan, de arbeiders tegen Pruissen en den burgerstand opgehitst. Deze handelwijze heeft vele weldenkenden geërgerd, en de vooruitgangspartij heeft de schuldigen hevig gelaakt in een te dier zake uitgevaardigd manifest. De van stadswege voor de verkiezingen gemaakte beschikkingen zijn zeer ontoereikend. Te vergeefs hadden vele der aanzienlijkste inwoners sedert lang aangedrongen op vermeerdering van het getal kiesbureaux. De burgemeester scheen daartoe niet te bewegen te zijn; hij beriep er zich op, dat de regerings-commissaris met de gemaakte schikkingen genoegen had genomen. Eenige uren echter vóór het bepaalde oogenblik verklaarden de verkiezings-commissarissen, dat het werk onmogelijk binnen den afgebakenden tijd te verrigten was, en in hunne radeloosheid wendden zij zich tot de chefs der partijen zelven, met het verzoek, onderling middelen te beramen, hoe in die weinige uren nog met den meesten spoed eenige stembureaux konden worden opgerigt. Men zag evenwel de daaraan verbonden bezwaren in, en trachtte dus de voorziene moeijelijkheid het hoofd te bieden door nog eenige schrijvers aantenemen. Vele arbeiders, die meer dan een half uur wachten moesten, keerden onverrigterzake terug. Bovendien wordt zeer over de onvolledigheid der lijsten geklaagd. ‘Zoo wordt in ons lief Hessen (aldus drukt de Mainzer-Zeitung zich uit) bij de overheden van lageren zoowel, als van hoogeren rang alles met dezelfde behendigheid bestuurd; hetgeen niet wegneemt, dat onze democraten het oude lied zingen van de Darmstadtsche lotelingen: “Hessisch zijn wij, Hessisch willen wij blijven!” Over den uitslag der verkiezingen is nog met gene mogelijkheid iets te bepalen.’


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)