Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[9 december 1859
Artikel van Dekker]

9 december 1859

Artikel van Dekker in de ‘Amsterdamsche Courant’ van vrijdag 9 december 1859.

pro aris et focis: voor huis en haard; voor eigen zaak.

slokkan: sloot, greppel.

Met innige belangstelling las ik het artikel in de Amst. Courant van 6 dezer, waarin hulde wordt gebragt aan de verdiensten van den overleden afgevaardigde uit Amsterdam den heer H. Stolte. Het is een goed teeken dat het verlies van een lid der volksvertegenwoordiging als de heer Stolte, niet onopgemerkt wordt voorbijgegaan, en het is te verwachten dat ook zij, die van den overledene verschilden in staatkundige kleur, het afsterven betreuren van den man die, naar ik met de redactie der Amst. Courant geloof: ‘in het algemeen belang, vooral met betrekking tot Indië, gedaan heeft wat hij kon.’

Maar niet alleen dáárom betreur ik het overlijden van den afgevaardigde Stolte.

Want ik vertrouw dat deze betuiging zal mogen worden uitgesproken bij het graf van elken afgevaardigde.

Neen, niet omdat hij gedaan heeft wat hij kon, maar omdat hij iets kon.

De heer Stolte was - men vergeve mij de banaliteit van mijn lof - de heer Stolte was eene specialiteit.

Ja, zóó banaal is die lof, dat hij denken doet aan ironie, want ook hier weder heeft het misbruik veel goeds bedorven.

Ik huldig in vollen ernst de specialiteit van den heer Stolte, en ik wensch dat dusdanige specialiteiten meermalen hunne stem mogen doen hooren in de raadszalen der volksvertegenwoordiging. Sedert bijna twintig jaren en meer bepaald sedert 1848 volg ik met inspanning de gedachtenwisseling dergenen, die zich bij de behandeling van indische zaken op den voorgrond stellen, en hoe vaak ik ook verschilde van inzigt met den thans overleden afgevaardigde uit Amsterdam, is mij nooit in de gedachte gekomen hem toe te voegen wat mij wel eens op de lippen zweefde waar anderen spraken: ‘Gij zijt onbevoegd.’

Ik weet dat enkele tegenstanders op meer geestige dan gepaste wijze hem trachtten bespottelijk te maken, daar hij eenmaal zich ontvallen liet, dat hij ter hoogeschool had gegaan op de baleh-baleh.

Ik trek partij voor die hoogeschool - helaas! pro aris et focis- ook ik ben daar student geweest.

Vergeeft het ons, gij die u koesterdet aan de borst eener andere alma mater, vergeeft het ons dat wij het karakter bestudeerden van Javaan en Maleijer, bij Maleijer en Javaan, en bespot ons niet omdat wij het volk zochten in het volk. Het klinkt deftiger den Javaan op te zoeken in prototypen uit de tijden van Porus,-zijne regtspleging te pandektiseren - en Hugo Grotius lastig te vallen bij een slokkan-proces.

Maar of dat alles zoo doeltreffend is als de studiën van den heer Stolte, meen ik te mogen betwijfelen.

Het is verdrietig zijne woorden misduid te zien; ik haast mij daarom hier bij te voegen, dat ik geenszins de baleh-baleh aanneem als eenige, noch zelf als voornaamste leerschool. Ik heb hoogen eerbied voor de resultaten van studie in het boekvertrek en waar ik gedwongen werd tot keuze, geloof ik daaraan de voorkeur te moeten geven boven de meer empirische gevolgtrekkingen van den praktikus: - ik stel den navigateur boven den zeeman. Maar het kan zamengaan; ook zeelieden zijn noodig op het schip van den Staat.

Men kan, het een doende, het andere niet nalaten.

En ik geloof dat de praktische Stolte beter te huis was op het terrein van zijne geleerde tegenstanders, dan zij op het zijne.

Ik moet kort wezen, omdat ik veel te zeggen heb; - want uitvoerigheid zou mij leiden tot te groote uitvoerigheid.

Dus slechts een voorbeeld ter adstructie mijner meening over de noodzakelijkheid dier verbinding van elementen in de volksvertegenwoordiging.

De vraag van den dag is: vrije arbeid of gedwongen arbeid.

De theoristen, - ik neem aan dat zij allen eerlijk zijn en dat hunne halzen geen schaafmerk dragen van het systeemjuk, - de theoristen kunnen met den besten wil onmogelijk zonder hulp van personen als Stolte die zaak beoordeelen. Zij kunnen betoogen, bewijzen zelfs dat vrije arbeid beter is, zedelijker, meer kans aanbiedt op welvaart,... gewis, wie twijfelt daaraan?

Wie twijfelt er aan of absentie van roof, moord, diefstal, echtbreuk, luiheid wenschelijk ware?

Wie twijfelt er aan of het goede beter is dan het kwade?

Maar die vragen zijn oiseus.

De vraag is niet wat hier het betere zij. De vraag is of het betere kan bereikt worden, en zoo ja, langs welken weg?

En op die vraag kon de heer Stolte beter antwoorden dan de beste theorist.

Want bij dat antwoord staat op den voorgrond de kennis van de eigenschappen des inlanders, wiens wil dien vrijen arbeid moet mogelijk maken. Wie dit over het hoofd ziet, kleeft de absurditeit aan die er liggen zou in ‘dwang tot vrijheid.’

De vraag is: hoe oud, in hoe verre ontwikkeld is het volk, waarvoor men brieven van handligting vraagt? - Moet niet die handligting een gevolg zijn van zedelijke meerderjarigheid?

Zou niet de voogd, die aan zijn hem onbekenden pupil de regten van volwassenen wil geven, gaarne het oor leenen aan de berigten van hem die met dien pupil langen tijd intiem heeft omgegaan?

Doch, zegt men, die berigtgever kan dwalen. - Zeker, bijna evenzeer als de voogd zelf, die den pupil nooit zag.

Ook hij kan dwalen die den pupil zag - korten tijd, vlugtig, in een opgewonden oogenblik door vreemd gekleurd glas.

Mijn beeld is zeker slecht gekozen, want het vereischt toelichting. Ik bedoel den gewezen gouverneur-generaal.

Mogten misschien deze woorden aanleiding geven tot wederspraak, het zou mij niet onaangenaam zijn. Immers gaarne zou ik mijne denkbeelden ontwikkelen over zekere specialiteit van specialiteiten.

Ik betreur zeer het overlijden des heeren Stolte, en ik hoop dat zijne plaats moge worden vervuld door iemand die naast eerlijkheid, ijver en studie, het gewigt in de schaal legt, dat men - met of tegen dank - genoodzaakt is toe te kennen aan mannen, die van de zaken iets meer hebben gezien dan papier.

Eduard Douwes Dekker,

op verzoek eervol ontslagen Adsistent-Resident van Lebak.


Uit: Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862, (1960)