Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[20 maart 1869
Van den Rijn (XXVI)]

20 maart 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Zaturdagsche Haarlemsche Courant, no. 68. (M.M.)

In een deel van de oplaag komt deze bijdrage voor met weglating van de laatste alinea.

Sadowa: de nederlaag van Oostenrijk tegen Pruisen, 3 juli 1866, meestal de slag bij Königgrätz genoemd.

Grim: door de beroemde linguist Jakob Ludwig Karl Grimm (1785-1863) en zijn broer Wilhelm (1786-1859) was in 1852 het grote standaardwerk Deutsches Wörterbuch opgezet.

Neuenburg: duits-zwitserse naam voor de frans-zwitserse stad Neuchatêl. Ofschoon sinds 1814 éen der zwitserse kantons, was Neuchatêl tot 1848 een vorstendom met de pruisische koning als soeverein.

Van den Rijn, 18 Maart.

In de eergisteren gehouden zitting van den gemeenteraad van Frankfort is, na eene discussie, die 4½ uur geduurd heeft, met 32 tegen 16 stemmen, aangenomen het voorstel der meerderheid van de commissie, aan welke de met Pruissen gesloten overeenkomst verzonden was geworden. Dat voorstel hield in, dat de vergadering verklaarde, in de toezegging van de zijde van Pruissen, voorkomende in de overeenkomst van 26 Februarij, om eene som van 3 millioen th. te betalen, niets meer te zien dan het vervullen der door de stad Frankfort krachtens de tractaten aan Pruissen gestelde eischen, en dat zij protesteerde tegen de door den pruissischen minister van Financien eenmaal gebezigde uitdrukking, dat het derde door den Koning uit zijne eigene middelen te verstrekken millioen als een gunstbewijs moest worden aangemerkt.

- Als een staaltje van den toon, dien sommige zuid-duitsche bladen tegen Pruissen aanslaan, deelen pruissische couranten een uittreksel mede uit een dezer dagen door de te Munchen verschijnende Volksbote geleverd artikel. ‘De politieke hemel (schrijft dat orgaan der ultramontaansche partij) bedekt zich met wolken: de wraak voor Sadowa is in aantogt. Alles zou ons moeten bedriegen, indien dit niet gebeurde: indien het bloed onzer in tien gevechten door Pruissen en zijne waalsche bondgenooten verslagen broeders, - indien het gebeente van duizenden, die wij de onzen noemden in het leven, de onzen noemden in den dood, hetwelk op tien slagvelden ligt te bleeken, - indien het jaar 1866 en al het onregt, en al het verraad, en al de nooden, en al de ellende van dat jaar en van de volgende jaren niet spoedig verschrikkelijk zullen geboet worden. Moge een wreker opstaan uit onze asch! hebben de geliefde dooden, die Pruissen in den moedwillig uitgelokten, schandelijken broederoorlog verslagen heeft, sedert drie jaren tot den Hemel geroepen. De wraak is nabij, - de boeting naakt, - de Nemesis maakt zich gereed om optestaan, - de eeuwige geregtigheid heft de zwaar gewapende hand op om te slaan; en dat is goed; alles is goed wat regtvaardig is, ook de oorlog, die voor eene regtvaardige zaak gevoerd wordt... Wij verlangen rust en vrede in onze huizen, in den Staat, in het oude Europa: maar daarvoor moeten de afgoden van het brutale geweld van hunne altaren geworpen worden. De verpersoonlijking van dit alles is het onbeschaamde borussendom; dat moet gebogen, gebroken worden... Europa kan niet tot rust komen, als Pruissen, de rustverstoorder, niet vernederd, niet onschadelijk gemaakt wordt. Europa echter, zoo schijnt het, wapent zich om Pruissen te vernederen. Napoleon heeft het aan Pruissen zelf overgelaten, zich ten gronde te rigten, en het heeft zich ten gronde gerigt; in zedelijken zin is het vernield, - in politieken zin zal het vernield worden. Het verlagende bewustzijn, dat Pruissen sedert 1866 niet gestegen, maar gezonken, diep gezonken is, kon het duidelijker uitgesproken worden, dan in de jongste Berlijnsche troonrede is geschied?... De pruissische adelaar laat den kop en de vleugels hangen als eene zieke duif of als een gier, die zich de maag overladen heeft. Pruissen “denkt aan niets anders dan aan den vrede,” heette het ditmaal. Maar Pruissen is bang en teregt. Een ijzeren band omgeeft het van het westen naar het zuiden en het oosten, wraak ademende voor Sadowa, en slechts wij, wij alleen zijn getrouw gebleven,’ enz.

Met het oog op dat opstel zegt een ander beijersch blad, De Augsburger Abend-Zeitung: ‘Sedert de onzalige dagen van het Rijn-Verbond en zelfs te midden der bloedige woelingen van het jaar 1866 waagde het verraad aan het vaderland het niet, zoo openlijk en stout het afzigtelijke hoofd opteheffen, zoo als thans, tot schande van Beijeren, geschiedt in een blad, hetwelk, in spijt van dat alles, doorgaat voor een orgaan van die partij, welke de ultramontaansche genoemd wordt, en die zich zelve de vaderlandsche noemt.’

- Nadat in de zitting van den Bondsraad op 31 Maart jl. besloten was, dat van regeringswege hulp zou worden verleend tot het afwerken van het duitsche woordenboek van Grim, verneemt men nu, dat Waldeck, onder verwijzing naar de voorwaarden, waarop deze Staat onder de administratie van Pruissen is overgegaan, geweigerd heeft, aan die ondersteuning deeltenemen. Het Vorstendom Schaumburg-Lippe heeft zich te dien aanzien nog niet bepaald verklaard, en het Staatje Reuss (jongere linie) stelt velerlei voorwaarden, alvorens het zich tot toetreden wil verbinden. Pruissen heeft voor de jaren 1869-1873 eene som van 800 th. toegezegd, mits de overige Staten van het Noordduitsch-Verbond gezamenlijk de overig benoodigde 700 th. 's jaars bijeenbrengen. Wel is door die Staten voorloopig reeds voor meer dan dat bedrag ingeschreven, doch daaraan zijn zoo vele en velerlei voorwaarden verbonden, dat deze zaak nog altijd niet als definitief geregeld kan worden beschouwd.

- Uit Genève wordt aan de Kölnische-Zeitung geschreven: ‘Men ziet hier binnen weinige dagen een openbaar dispuut tegemoet tusschen den heer Buisson, van Neuenburg, en de geestelijken Bard en Paul. Eerstgenoemde theoloog heeft namelijk de uitdaging der beide laatsten tot het voeren van een woordenstrijd aangenomen, en het publiek is zeer gespannen op den uitslag. Over het geheel neemt de bevolking een zoo levendig deel aan den strijd op godsdienstig gebied, dat men wanen zou in de 16de eeuw verplaatst te zijn. Het orgaan der Neuenburger Hervormings-Vereeniging, 't welk den titel van Emancipation draagt, is thans in het licht gekomen. Tot vrij algemene verwondering bevat het eerste nummer van dat blad betuigingen van adhaesie aan vele beroemde fransche godgeleerden, waaronder Athanase Coquerel, A. Réville, Waalsch predikant te Rotterdam, en Vacherot, lid van het Instituut. De Katholieke Courrier de Geneve valt den heer Bungener hevig aan, dewijl deze in zijne openlijke bestrijding van de stellingen des heeren Buisson zich zoo ongunstig over de Katholieken heeft uitgelaten. Men ziet daaruit, dat op godsdienstig gebied eene stormachtige beweging heerscht in de stad van Calvinus.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)