Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[27 december 1867
Van den Rijn (LXXXVII)]

27 december 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 305.

Van den Rijn, 24 December.

De Kölnische-Zeitung maakt de opmerking, dat, toen onlangs de heer Virchow den voormaligen hannoverschen minister graaf Platen verwarde met den gewezen hannoverschen gezant van dien naam, graaf Bismarck verzekerde, nooit wachtgeld aan eenen graaf Platen te hebben toegekend, en dat alzoo de ware toedragt der zaak den pruissischen president-minister moet ontgaan zijn, dewijl inderdaad zekere graaf Platen, en wel de gewezen gezant te 's Hage, gedurende het voorloopig tusschenbestuur een wachtgeld heeft genoten uit de hannoversche schatkist, waarvan hij echter, na de definitive annexatie, afstand heeft gedaan. Genoemd blad publiceert daaromtrent de volgende uit de Volks-Zeitung overgenomen briefwisseling:

Den 4den Junij dezes jaars schreef graaf Bismarck uit Berlijn aan graat Platen: ‘Op allerhoogst bevel, noodig ik u hierbij uit, na ontvangst dezes u naar Hannover te begeven. Mogt gij geen gevolg geven aan deze officiële uitnoodiging, dan zoudt gij u moeten voorbereiden op het ondergaan van een disciplinair onderzoek.’ Graaf Platen antwoordde daarop: ‘Daar ik niet voornemens ben, aan uwe uitnodiging gevolg te geven, verklaar ik, ten einde Uwe Exc. alle verdere moeite en het instellen van een disciplinair onderzoek te besparen, dat ik afstand doe van het mij uit de hannoversche kas toegekende wachtgeld.’ Daarop werd door het Berlijnsche Kabinet het volgende antwoord gegeven: ‘Gij vergist u, indien gij meent, dat het afstand doen van uw wachtgeld mij van de verpligting ontheffen zou, uwe houding in de hannoversche zaken, en uwe betrekking tot Hietzing, aan een disciplinair onderzoek te onderwerpen. In geval gij mogt volharden in de weigering om gevolg te geven aan het koninklijk bevel, u geworden bij mijn schrijven van den 4den dezer, zie ik mij genoodzaakt, de bepalingen van 24 Januarij dezes jaars op u toetepassen; waaruit voor u volgen zou het ontslag uit 's lands dienst, met verlies van alle op vorige diensten gegronde aanspraken.’ De dupliek van graaf Platen luidde als volgt: ‘Uw geëerd schrijven is mij een blijk, dat mijne verklaring, afstand te willen doen van het mij uit hannoversche middelen betaalde wachtgeld, u behoorlijk geworden is. Het is mij echter onbegrijpelijk, hoe gij, na die verklaring, nog spreken kunt van het verlies der aanspraken, voortvloeijende uit diensten, welke ik noch aan Pruissen, noch aan uwen Koning bewezen heb.’

- De Kölnische-Zeitung neemt uit de Augsburger Allgemeine-Zeitung het volgende over: ‘In het door de couranten gegeven verslag van het verhandelde in de voorlaatste zitting van den Bondsraad wordt melding gemaakt van een berigt des ministers van Oorlog over verhoogde uitgaven ten gevolge van hoogere graan- en fourrage-prijzen. Achter deze eenvoudige mededeeling is een bedroevend deficit van vier millioen verborgen, hetwelk slechts voor de helft door de opgegeven oorzaak geregtvaardigd wordt. Wat de overige twee millioen betreft, indien het bestuur van het Verbond zich gehouden mogt achten, deze hoogere uitgaven tegenover den Rijksdag te specificeren, zou daardoor eene niet zeer aangename verrassing worden veroorzaakt voor hen, die onveranderlijk voor het globaal goedkeuren en toestaan van aangevraagde sommen gestemd hebben. Doch dit is nog niet alles. De hoogere uitgaven, die het deficit teweegbragten, blijven grootendeels bestaan, en zullen, door de toenemende behoeften van het militaire departement, dermate stijgen, dat het aanvragen eener suppletie van nog 10 millioen weldra noodzakelijk wezen zal. Ik ben er op voorbereid, dat mijne mededeelingen zullen weêrsproken worden.’ ‘Dat willen wij hopen (voegt de Kölnische-Zeitung daarbij), en tevens hopen wij, dat de wederlegging gegrond zal zijn. Indien de bedoelde opgaven juist waren, zou een conflict onvermijdelijk wezen.’

- De prijs der levensmiddelen te Keulen is zoo aanmerkelijk gestegen, dat eenige aanzienlijke burgers zich vereenigd hebben, om te overleggen wat gedaan zou kunnen worden tot verzachting van den nood der mingegoeden. Op voorstel van den burgemeester Bachem, is besloten: 1o gehuwde handwerksbazen, die zonder knecht arbeiden, en desgelijks gehuwde knechts of fabrieksarbeiders en gehuwde daglooners, of weduwen van mannen, tot deze klassen behoorende, die, met een bij haar inwonenden zoon, het bedrijf van den man voortzetten, en sedert een jaar, of langer, te Keulen wonen, tegemoet te komen in hunne behoeften, door hun gedurende de aanstaande maand Januarij, - en, zoo noodig, gedurende de maanden Februarij en Maart, - de huishuur, tot een bedrag van drie th. 's maands, voorteschieten, en wel door regtstreeksche betaling aan den verhuurder. 2o Zij, die meer dan zes th. 's maands verwonen, of familien, welke reeds ondersteuning genieten van het armbestuur, zijn daarvan uitgesloten. De betrokkenen verpligten zich, het voorgeschoten bedrag terugtebetalen door aanzuiveringen gedurende de maanden April tot September 1868. 3o Wie zijne schuld niet afdoet, stelt zich bloot aan geregtelijke vervolging. 4o Zij, die het geleende behoorlijk en zonder daartoe in regten gedwongen te zijn, terugbetalen, blijven eigenaren van de helft der genoten som, die voor hunne rekening in de spaarkas uitgezet, en hun den 1sten December 1868, met de rente, zal worden ter hand gesteld. 5o Er zal een comité van zeventig burgers, meest gegoede handwerksbazen, gevormd worden, bij welke de alleen-arbeidende handwerkslieden (knechts en daglooners) zich zullen kunnen vervoegen, om deze ondersteuning te erlangen. Bovendien stelt men zich voor, ten einde goedkooper brood te kunnen leveren, door middel van vrijwillige rentelooze bijdragen, gedurende zes maanden, eene bakkerij te doen werken, waar alle hulpbehoevenden roggebrood zullen kunnen verkrijgen tegen den prijs, dien het aan de onderneming kost. De voorschotten daartoe zouden na verloop van zes maanden worden terugbetaald. - Ook de Kamer van Koophandel te Keulen heeft, in hare zitting van den 19den dezer, het besluit genomen om, met het oog op de buitengewone duurte der levensmiddelen en de geringe verdiensten der arbeidende klasse, welke als een gevolg worden beschouwd van den stilstand in handel en industrie, aan het ministerie voortestellen: 1o het goedkoop vervoeren van graan, hetwelk den 1sten dezer in de provincie Westphalen een aanvang heeft genomen, ook op de Rijnprovincie toetepassen, en 2o bij de kanselarij van het Verbond aantedringen op het bespoedigd in werking brengen van art. 46 der Bondsconstitutie, waarin, in buitengewone omstandigheden, gelijk de tegenwoordige, eene vermindering op den transportprijs van granen wordt toegezegd.

- De Rijn, die den 12den dezer bij Keulen nog op 5 vt. 7 dm. Keulsch peil stond, was gisteren tot 18 vt. 3 dm. gerezen, doch is heden aanmerkelijk gevallen. - De bevolking van Keulen, die in 1864 117,000 zielen bedroeg, is, volgens de volkstelling, welke op den 3den dezer heeft plaats gehad, tot 119,516 zielen aangegroeid, uitmakende 23,965 huishoudingen, die 9537 huizen bewonen.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)