Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[30 oktober 1866
Van den Rijn (XIX)

30 oktober 1866

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Haarlemsche Courant, no. 256.

Van den Rijn, 26 October.

Uit Rijnhessen wordt aan de Mainzer-Zeitung geschreven: ‘Met schrik vernemen wij, dat weder, even als in 1848, zekere toenadering plaats vindt tusschen rooden en zwarten.’ In deze correspondentie wordt echter verzuimd, optegeven, welke blijken van verbroedering tusschen ultramontanen en democraten aanleiding gegeven hebben tot dezen alarmkreet. - In de buurt van Bingen en Rudesheim liggen vele schepen, die door den lagen waterstand worden opgehouden. Zij wachten op ligters, wier aantal evenwel in de laatste jaren zeer verminderd is. - De provisoire toestand van Mainz is nu in een definitiven overgegaan. De (pruissische) vredes-bezetting bestaat uit 10,000 man linie-infanterie, 2 eskadrons kavallerie, 1 regiment vesting-artillerie en 1 bataillon pioniers. De geheele brigade zal waarschijnlijk onder bevel staan van den tijdelijken vesting-commandant, thans generaal-majoor von Röder. - Het landgeregt te Offenbach is belast met het verhoor der in die stad aanwezige getuigen in de krijgsraadzaak tegen de officieren der hessische divisie, die, na het ongelukkig gevecht bij Laufach, hunne vanen zouden verlaten hebben. - De generaal von Werder blijft belast met het bevel over de troepen en met de regeling der militaire aangelegenheden van Keurhessen.

- De geestelijken in het voormalige Hertogdom Nassau hebben voorschriften bekomen over de wijze, waarop zij voortaan zullen moeten bidden voor den tegenwoordigen Souverein. - Vele jongelieden uit het Nassausche vertrekken naar America; men gist, om de verpligte krijgsdienst te ontgaan. - Hertogin Adelheid heeft den Hertog te Heidelberg bezocht, en is daarna op het slot te Biberich teruggekomen. Men verneemt, dat zij in den loop dezer week zich naar den Königstein in het Taunusgebergte zal begeven. De Hertog bevindt zich te Rumpenheim. - Het thans te Wiesbaden geformeerde nassausche infanterieregiment is, naar men verneemt, bestemd voor Holstein. - De deputatie van de Wiesbadener gemeente is van Berlijn teruggekeerd. Omtrent den uitslag harer pogingen is nog niets uitgelekt. - Volgens de Berlijnsche Tribune, is de pruissische Regering in onderhandeling met de speelbankpachters over afkoo-pen van de door de voormalige landsbesturen verleende concessien.

- De Wezer-Zeitung beweert, dat men te Berlijn op het behoud van den vrede bouwt, en wijst, tot staving van de gegrondheid dier meening, op de legerorganisatie, welke geene grootere uitbreiding heeft ondergaan, dan (volgens dat blad) in stipte evenredigheid staat met de aanwinst van grondgebied en bevolking. Alle vorige maatregelen, die eene onevenredige vermeerdering van strijdkrachten zouden beoogd hebben, zijn (volgens de Wezer-Zeitung altoos) ingetrokken of geschorst. Alleen de kavallerie-regimenten, vroeger uit vier eskadrons bestaande, zijn op vijf eskadrons gebragt. - De Main-Zeitung, deze meening behandelende, maakt daarbij de opmerking, dat uitvoerige beschouwingen dienaangaande ligt tot de vrees zouden kunnen leiden, ‘dat de zekerheid van het behoud des vredes lang betoog noodig had.’ - Te St. Goarshausen heeft een landhuishoudkundig congres plaats gevonden, onder voorzitterschap van den baron von Gagern. Bij het daarop gevolgde feestmaal zijn de politieke verhoudingen op den voorgrond getreden; hetgeen te meer te voorzien was, wijl deze afdeeling van het landhuishoudkundig genootschap tot het voormalig Hertogdom Nassau behoorde. Al het gesprokene droeg evenwel de kleur van den dag: ‘berusting, tevredenheid, ingenomenheid, verbroedering, hartelijke opneming van Nieuw-Pruissen door Oud-Pruissen’, enz. - Volgens berigten uit Baden, zou tusschen de Regering en de Volksvertegenwoordiging aldaar de meest mogelijke eenstemmigheid heerschen nopens de volstrekte vrijheid van spreken der Afgevaardigden. - De berigten omtrent den wijnoogst zijn verschillend. De wijnbergen, die aan de zon waren blootgesteld, schijnen beter dan de andere weêrstand te hebben geboden aan de koude der laatste weken. Men klaagt over de dikte van de schil der druiven.

- Men verneemt uit Frankfort, dat in de katholieke kerken dier stad een feestelijke dankdag gevierd is, bij welke gelegenheid een herderlijke brief des bisschops van (pruissisch) Limburg is voorgelezen, waarin de volgende zinsneden voorkomen: ‘De zaken behooren uit een godsdienstig, niet uit een staatkundig oogpunt beschouwd te worden, en daarom is het pligt, in eerbied, gehoorzaamheid, liefde en trouw onderdanig te zijn aan de nieuwe Regering.’ De bisschop roemt zeer de bijzondere ‘geloofssterkte des Konings, die de Kroon niet heeft genomen van de heerschende partij, maar van het altaar des Heeren.’ ‘Hoe groot ook het aantal dergenen is (gaat de prelaat voort), die in den nieuweren tijd al het goddelijke en positieve hebben omvergestooten; natuurlijke en eeuwige regten niet achten; naar willekeur nieuwe regtsbegrippen op den voorgrond stellen; den Staat trachten te ontdoen van zijn christelijk karakter, met schending en verwaarloozing van de heerlijkste voorregten der menschheid, - des te meer moet de erkentenis der diep christelijke wereldbeschouwing des Konings van Pruissen vertrouwen wekken.’ De bisschop somt daarna op, hoe groot de bescherming is, die de katholieke Kerk in Pruissen geniet, en eindigt met de opmerking, ‘dat de lotgevallen der menschen, Vorsten en onderdanen in Gods hand staan.’

Nadat men te Frankfort langen tijd had uitgezien naar eenig authentiek berigt omtrent den uitslag der bemoeijingen van de commissie te Berlijn, schijnt men nu eindelijk dienaangaande eenigermate te vrede gesteld te zijn; althans, het Frankfurter-Journal meent te weten, dat de voormalige Vrije Stad eene begunstigde positie in den nieuwen Staat zal blijven innemen. De vlekken Oberrad, Niederrad en Bornheim zullen (volgens dat blad) met de stad worden vereenigd. Aan het hoofd des bestuurs zal een Senaat staan, zamengesteld uit 9 bezoldigde en 3 onbezoldigde leden, die uit hunnen eigen kring een eersten en tweeden burgemeester zullen kiezen. De leden van den Senaat zullen gekozen worden door een conclave, bestaande uit 3 Senaatsleden en 3 leden van den gemeenteraad, en deze gemeenteraad zelf zal, volgens een nieuw kiesreglement, worden gekozen door de burgerij. Politie-, bouw- en bosch-departement blijven stedelijk. De spoorwegen gaan over aan den Staat, doch Frankfort ontvangt een deel van de opbrengsten, even als van de inkomsten van het Tolverbond. Liefdadige gestichten blijven bestaan en worden op denzelfden voet als vroeger beheerd. Behalve de verplaatsing der hoogste instantie naar Berlijn, ondergaat ook de regtspleging geene verandering. Ten aanzien der militaire dienstpligtigheid was, volgens het genoemde blad, nog niets bepaald.

Deze berigten geven natuurlijk aanleiding tot velerlei beschouwingen. Velen vragen, waarmede Frankfort verdiend heeft, op zoo buitengewoon zachtmoedige wijze behandeld te worden? Er zijn er, die in de gemaakte verordeningen hinderpalen zien tegen een geregeld bestuur, vooral in verband met de regten van andere steden. Waar zal (vraagt men) de decentralisatie ophouden? Hoe zal men alle wenschen van Naussau, van Keurhessen, van Hannover bevredigen, wanneer men zich zoo zwak toont tegenover eene stad, die, ja, belangrijk was als geldmarkt, maar overigens geenszins opweegt tegen vele andere steden van het Rijk?

Hoe dit zij, de inschikkelijkheid omtrent Frankfort maakt daarbuiten in Pruissen vele ontevredenen, en een correspondent uit Keulen meent tot kenschetsing dier ontevredenheid te mogen wijzen op het voorbeeld van den zoon, die naijverig was op de gunst, waarmede zijn verloren, doch teruggekeerde broeder overladen werd. Teruggekeerd evenwel is Frankfort niet, en in weerwil van de gunsten, waarmede men het overlaadt, houden velen in die stad de inlijving voor eene ontzettende ramp. Een pruissisch provincieblad stelt ten aanzien der bestuurs-regeling te Frankfort het volgende dilemma: ‘Of die regeling is goed, en dan hebben wij, benevens ieder pruissisch onderdaan, aanspraak op gelijke behandeling; óf zij deugt niet, en dan komt het niet te pas, die verordeningen Frankfort aanterekenen als eene gunst.’


Uit: Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866, (1977)