Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[1 oktober 1869
Van den Rijn (XCVI)]

1 oktober 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 231. (Stadsbibliotheek Haarlem; fotokopie M.M.)

Pantin: aangaande Traupmann en diens veelvoudige moord zie men V.W. IV, blz. 247-253 en blz. 297.

Van den Rijn, 28 September.

Een Parijsch berigtgever der Kölnische-Zeitung verwondert zich over de berigten, die in sommige buitenlandsche bladen over Frankrijks tegenwoordigen toestand voorkomen, wanneer hij leest van de toenemende gisting, die onder het Parijsche publiek heerscht over de kwestie, of het Wetgevend Ligchaam al dan niet den 26sten October zal geopend worden. Noch deze kwestie, noch de plannen van den graaf de Kératry, en evenmin het badensche vraagstuk, houden de inwoners van Parijs bezig; alleen de zes- of zeven-, welligt zelfs achtvoudige moord te Pantin vervult aller gemoederen. Die berigtgever noemt het een treurig teeken des tijds, dat de kunst van lezen, die zoo velen eerst sedert korten tijd hebben aangeleerd, bij voorkeur door hen gebruikt wordt om de jammerlijke bijzonderheden van dat bloedige drama te leeren kennen. Niet minder keurt hij de handelwijze af van sommige bladen, die speculeren op den bedorven smaak van het publiek, - die lepelsgewijze hunne verhalen toedienen, opdat het debiet van hunne fabelachtig toegenomen oplaag ook voor den volgenden dag verzekerd zal zijn. ‘Het is waar (vervolgt de berigtgever), die toestand is ook niet naar den smaak van de Rappel, en het ultra-radicale orgaan geeft zelfs te kennen, dat deze moord welligt aan de Regering niet ongelegen komt, omdat de aandacht nu wordt afgeleid van haar zelve, van den persoon des Keizers, van het Wetgevend Ligchaam, van artikel 75 der Constitutie, van de verkiezing des maires, enz. Maar deze verontwaardiging is niet geheel en al belangeloos, omdat de ijver van het publiek om zich in de ongehoorde polemiek der radicale bladen te verlustigen aanmerkelijk is afgenomen sedert de straffeloosheid, waarover de fransche dagbladpers zich na de jongste amnestie verheugen mag, en sedert de heeren der Rappel de martelaarskroon moeten missen... De oplaag dier organen neemt af, en daar de belanghebbenden zeer goed weten, dat de tacktiek der Regering, die hen niet meer vervolgt, daaraan de meeste schuld heeft, schuiven zij de geheele oorzaak van hun verminderd debiet het liefst op de bewuste misdaad, welke door de best georganiseerde politie toch niet had kunnen verhinderd worden. Men moet echter toegeven, dat de politie in deze aangelegenheid geene schitterende rol speelt. Niet alleen was zij een tijd lang op het valsche spoor, toen het hare taak was om den schuldige of de schuldigen te ontdekken, maar zij dreef zelfs de nalatigheid zoo ver, dat zij verzuimde, het geheele veld, waarop de moord gepleegd was, te onderzoeken; zoodat het eergisteren de zaak was van het wandelende publiek om op slechts enkele schreden van de plaats, waar men de eerste zes lijken had gevonden, een zevende lijk te voorschijn te brengen, 't welk men zonder moeite voor den zoon der familie herkende, dien men lang genoeg voor een medepligtige had gehouden. Dat alles zijn de zaken, die de Parijzenaars geheel en uitsluitend bezighouden, terwijl de beweging en de gisting, welke men hier op het gebied der staatkunde wil bespeuren, zonder uitzondering in het rijk der verdichting te huis behooren.’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)