Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[15 september 1869
Van den Rijn (LXXXVIII)]

15 september 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 217. (Stadsbibliotheek Haarlem; fotokopie M.M.)

Van den Rijn, 13 September.

De beijersche gezant bij het saksische Hof, graaf Reigersberg, was eenige weken geleden uit Dresden vertrokken zonder dat men met de plaats van zijn verblijf bekend was. Het bleek al spoedig, dat deze zaak in verband stond met twee wissels, die ter betaling aangeboden, maar met protest teruggezonden werden. Eenigen tijd later werd door de beijersche dagbladen het ontslag vermeld, 't welk aan den gezant op zijn verzoek was verleend. - Naar aanleiding van deze gebeurtenis, zegt de Kölnische-Zeitung het volgende: ‘Dit voorval brengt eene kwestie in herinnering, die bij de oprigting van het Noordduitsch-Verbond meermalen ter spraak is gekomen, maar die de juiste en in het nationaal belang gewenschte oplossing niet verkregen heeft. Indien er in een Bondsstaat ééne zaak is, die uitsluitend aan het centrale bestuur moet worden overgelaten, dan is het de betrekking tot het buitenland. Het maakt te dezen aanzien volstrekt geen onderscheid, of men met een Bonds-staat van Monarchien, dan wel met een republikeinsch Staten-verbond te doen heeft. De betere waarborg der algemeene belangen tegenover het buitenland is eene der voornaamste redenen, welke tot eene vereeniging van kleine zwakke Staten aanleiding geven, en naast de diplomatieke vertegenwoordiging van het geheel ook nog die der onderscheidene deelen te vergunnen, komt in beginsel op hetzelfde neder, alsof men afstand zou doen van de gemeenschappelijke regeling van het leger en van de vloot.’ Het Keulsche orgaan erkent, dat de liberale partij in den Rijksdag zich alle moeite heeft gegeven om deze leemte in de wetgeving aantevullen. Hare pogingen waren echter vruchteloos, en men zou zich getroost hebben met de gedachte, dat de verschillende Landdagen voor zulke nuttelooze posten, als die der gezantschappen van kleine Regeringen, niet langer gelden zouden toestaan. De Köln.-Zeitung is echter van meening, dat het bedoelde proces zeer langzaam zal vorderen, want, behalve dat de verschillende Vorsten het verlies van hun regt, om zich door gezanten te doen vertegenwoordigen, als eene groote opoffering beschouwen, - zij offeren slechts een schijn van magt op, maar in de hofkringen hecht men dikwijls meer aan den schijn dan aan de werkelijkheid - ziet vooral de hooge adel in een groot aantal van dergelijke betrekkingen een erfelijk gebied, waarop hij zijne aangeborene bekwaamheden of onbekwaamheden kan ten toon spreiden. ‘Het is ook opmerkelijk (zegt de Kölnische-Zeitung), dat diplomatieke betrekkingen zeer dikwijls worden bekleed door hooggeplaatste personen, die voor hunne verwarde financien hier een toevlugtsoord meenen te vinden: geene betrekking is echter voor dat doel minder geschikt dan die van gezant. Al wordt deze ook in verhouding tot zijne werkelijke verpligtingen zeer goed betaald, dan moet hij toch allerlei kosten maken en op zulk een voet leven, dat de spaarzaamheid zeer moeijelijk wordt.’ Het voorbeeld van den beijerschen gezant zou op nieuw bewezen hebben, dat het werkelijk belang van den hoogen adel bij de opheffing der talrijke gezanten van kleine duitsche Hoven geene schade zal lijden.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)