Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[16 januari 1868
Van den Rijn (III)]

16 januari 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Donderdagsche Haarlemsche Courant, no. 14.

indigenaat: burgerrecht.

Van den Rijn, 14 Januarij.

Uit Berlijn wordt gemeld, dat in de plaats van den onlangs overleden generaal von Alvensleben tot commandant der pruissische hoofdstad en chef der landgendarmerie benoemd is de generaal Bismarck-Bohlen, laatstelijk commandant van de stad Hannover.

- Het gouvernement gaat voort, zich gelegen te laten liggen aan den nood in Oost-Pruissen. Er zijn o.a. aanstalten gemaakt om van daar 300 à 400 behoeftige arbeiders naar Opper-Silezie overtebrengen, waar zij bezigheid en brood zullen vinden in de steengroeven en de ijzersmelterijen.

- Men leest in de Coblenzer-Zeitung, dat de pruissische Regering aan de gemeenten Ober- en Nieder-Lahnstein 20,000 th. heeft toegestaan voor het leggen van eene vaste brug over de Lahn, en dat de gemeentebesturen dier twee plaatsen, op voorstel van den landraad Fonk, besloten hebben, de verdere kosten voor het leggen van die brug gezamenlijk te dragen.

- Uit verschillende bekendmakingen van den pruissischen minister van Binnenl. Zaken blijkt, dat de uitdrukking ‘gemeenschappelijk noordduitsch indigenaat’ behoefte heeft aan toelichting. Zoo is een politie-beambte van meening geweest, dat, volgens art. 3 der noordduitsche Bondsconstitutie, de onderdanen van een tot dat Verbond behoorenden Staat geenen heimathschein (certificaat van herkomst) behoefden om zich ongestoord in een der andere Staten van dat Verbond te bewegen, dewijl dergelijke personen over de geheele uitgestrektheid van Noordduitschland als inheemsch moesten worden aangemerkt. Deze meening is echter (volgens den minister) onjuist. Indien de Bonds-constitutie bepaalt, dat alle onderdanen van de tot Noord-Duitschland behoorende Staten een gemeenschappelijk Bonds-indigenaat bezitten, dan spreekt het van zelf, dat de betrokkene de voorwaarde, waarop hij als Noordduitscher mag en moet beschouwd worden, te staven heeft, en dit kan niet beter geschieden dan door het produceren van den heimathschein. - Volgens den correspondent der Kölnische-Zeitung, die het bovenstaande mededeelt, is er eene tweede strijdvraag opgerezen over de wijze van uitreiking der bewijzen van naturalisatie. ‘Zeker districtsbestuur (verhaalt hij) meende, dat, volgens art. 3 van de Bonds-constitutie, deze bewijsstukken overbodig waren; doch de minister van Binnenlandsche Zaken was het ook daarmede niet eens, en wel op grond, dat de speciale indigenaten onverkort blijven bestaan. Bovendien bestaan er naar 's ministers inzien, in Pruissen vele regten, tot welker uitoefening geen niet in Pruissen geboren onderhoorige des Noordduitschen-Verbonds bevoegd is; waaronder slechts behoeft gewezen te worden op het kiesregt voor de Afgevaardigden van het Koningrijk.’

- Volgens berigten uit het Badensche, hebben de Kamers zich, na den afloop der Kers-vacantie, weder vereenigd, en waren zij den 10den dezer maand inderdaad reeds eenmaal vergaderd geweest; terwijl men verwacht, dat zij tegen het laatst dezer maand, of althans in het begin van Februarij, voor goed zullen uiteengaan, ook al mogt het blijken, dat de voorgenomen werkzaamheden niet ten einde zijn gebragt. ‘Men behandelt de Kamers hier (schrijft een correspondent), gelijk zij verdienen, dat is: als decreteer-machines van het ministerie, van welke men, zoodra het budjet aangenomen is, verder geene notitie neemt. Om deze machines nog gladder te doen loopen, heeft de Volksvertegenwoordiger Kusel (Israëliet) eene motie ingediend, strekkende om het reglement van orde, dat hem thans te omslagtig voorkomt, te veranderen. Welke aanmerkingen er ook op dat reglement mogen te maken zijn, gewis bestond het doel van den heer Kusel voornamelijk hierin, de drie Afgevaardigden Lindau, Mühlhäusser en Roszhirt tot zwijgen te brengen. Zoo stelt hij onder anderen voor, in het vervolg geene interpellatien of motien aantenemen, dan die, welke schriftelijk door 10 of 15 leden der Kamer ter tafel worden gebragt. De heer Lindau wierp dan ook den motie-steller zijn eigenlijk doel in eene scherpe redevoering voor de voeten, en kondigde ten slotte (gebruik makende van de thans nog bestaande vrijheid) eene interpellatie aan, waarbij hij vragen wil, of de Kamer nog gedurende deze zitting de verbetering kan verwachten van de verouderde wet op het benoemen, bevorderen en pensioneren der ambtenaren, en tevens of de twee, in den zomer van 1866 gepensioneerde ministers, een met hunnen diensttijd onevenredig pensioen van 4000 fl. genieten? De spreker doelde daarmede op de heeren von Edelscheim en Lamey.

- In de beijersche Kamers zijn de militaire debatten thans aan de orde van den dag. Den 4den heeft de Rijksraad, anders gezegd het Heerenhuis, met bijna eenparige stemmen de nieuwe legerwet goedgekeurd. Geheel onveranderd evenwel is de wet uit de beraadslagingen dier vergadering niet te voorschijn gekomen. De dienst bij de reserve is door het Heerenhuis van 3 op 4 jaren gebragt, en de duur der dienstpligtigheid daardoor tot 12 jaren verlengd, zoodat de dienstpligtige thans eerst volkomen vrij is, wanneer hij zijn 32ste levensjaar is ingetreden. Voorts heeft het Huis art. 2, de bepaling inhoudende, dat de sterkte van het contingent telken jare bij eene afzonderlijke wet vastgesteld zou worden, geschrapt. Ook is geschrapt de bepaling, dat de zoon van ouders, die niet meer dan twee zonen hebben, waarvan de eene reeds dienst doet bij het active leger, daarin eene reden van vrijstelling zou kunnen vinden, en even zoo de bepaling van art. 19, waarbij het gouvernement zich voorbehield, eene afzonderlijke wet voortedragen op de aanstelling, bevordering en pensionering van officieren.

Te zelfder tijd is in de Kamer der Afgevaardigden door den heer Jordan tot de Regering de vraag gerigt, of zij voornemens was, voor de infanterie naar het best mogelijke wapen te blijven zoeken, dan wel, of zij de infanterie wapenen zou met hetzelfde geweer (het bekende zundnadelgeweer) der pruissisch-noordduitsche? De interpellant was van oordeel, dat deze laatste handelwijze de voorkeur verdiende, vooral tot bevordering van eenheid bij eventuële krijgs-operatien. De minister van Oorlog daarentegen was de meening toegedaan, dat slechts zeer zelden het geval kon voorkomen, dat troepen, welke tot verschillende leger-afdeelingen behoorden, in de noodzakelijkheid werden gebragt om van elkanders ammunitie gebruik te maken. Van meer belang achtte hij het, dat de beijersche infanterie voorzien werd van de beste soort van geweren, welke op dit oogenblik te verkrijgen was; en aangezien het een feit was, dat het pruissische zundnadelgeweer door uitvindingen van zeer jonge dagteekening overvleugeld was geworden, aarzelde hij, nu reeds een beslissend antwoord op de vraag van den heer Jordan te geven. De zaak zou door het ministerie van Oorlog nader worden onderzocht, en in geen geval zou eene beslissing genomen worden dan na alvorens het advies te hebben ingewonnen eener commissie van hoofdofficieren.

- Uit Zwitserland wordt gemeld, dat de Bondsraad besloten heeft, voortaan door de zich daar te lande ophoudende gehuwde poolsche emigranten een borgtogt van 1500 fr. te doen stellen, en tevens van hen de schriftelijke verklaring te eischen, dat zij zich niet weder tot de zwitsersche Regering wenden zullen met verzoek om onderstand. Zij, die in plaats van een borgtogt te storten, liever in het genot van het zwitsersche burgerregt willen treden, kunnen dit doen: ten platten lande betalen zij daarvoor 800 à 1500 fr., in de steden 2000 à 3000 fr. - Men berekent, dat, ten gevolge van dezen maatregel, al de in het kanton Zurich levende emigranten gevaar loopen van te worden uitgezet. Hun aantal wordt op 108 geschat, en was vroeger sterker, omdat toen nog niet aan een 20tal, wegens wangedrag, het verblijf in het kanton ontzegd was. Voor het overige gaat het werven van poolsche uitgewekenen, deels voor het turksche, deels voor het pauselijk leger, in Zwitserland ongestoord zijnen gang. Den 26sten December is uit Genève een transport van 18 vrijwilligers naar Konstantinopel, - den 4den Januarij uit Schwyz een transport van 26 vrijwilligers naar Rome vertrokken. Heden zou een transport van 65 man, voor Turkije bestemd, zich naar Marseille op weg begeven om daar te worden ingescheept.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)