Huldeblijk

In maart 1882 werd een circulaire rondgestuurd, waarin ‘landgenooten’ werden uitgenodigd deel te nemen aan het ‘Huldeblijk aan Multatuli’.

Een commissie, bestaande uit de heren *J. Versluys, S.J. Bouberg Wilson, *F. van der Goes, *D.J. Korteweg, *W. Paap, Jan C. de Vos, *J.A. Roessingh van Iterson en *J. Zürcher, wilde met dit Huldeblijk m.'s geldzorgen verlichten. Zij slaagde erin een bedrag van f 22.500 in te zamelen, waarvoor een lijfrente voor m. van 2400 mark en voor Mimi van 1000 mark werd gekocht. Er restte een bedrag van f 5700 (waarvan f 2700 nagekomen gelden uit Indië), dat m. contant ontving. Mimi heeft na m.'s dood haar lijfrente genoten totdat de Duitse mark na de oorlog van 1914-1918 nauwelijks meer iets waard was.

Onder de zeventig ondertekenaars van het Huldeblijk bevonden zich: *W.B. Bergsma. *P.A.M. Boele van Hensbroek, *V.A. Bruinsma, *P.A.A. Collard, *W. Doorenbos, *Engel Douwes Dekker, A.N.J. Fabius, *G.L. Funke, *A.J. le Gras, *J.H. de Haas, *J.N. van Hall, *H. Hartog Heys van Zouteveen, *D.J.A. en *J.M. Haspels, *B.H. Heldt, J. Israels, *R.J.A. Kallenberg van den Bosch, *A.S. Kok, J. de Koo, *D. de Lange, L. Leopold, *A.C. Loffelt, *D.R. Mansholt, J. van Maurik, H.W. Mesdag, *M. Nijhoff, *W.A. Paap, *M.T.H. Perelaer, *A. Pierson, *J.G. Robbers, *S.E.W. Roorda van Eysinga, *F. Smit Kleine, *P.A. Tiele en *C. Vosmaer.

Om deze actie niet te laten mislukken, zoals bij een inzameling (*Multatuli-Commissie 3) in 1870-1871 was gebeurd, besloot men de actie geheim te houden. Dit mislukte echter en een discussie barstte los in de pers. De Maasbode, De Amsterdammer, De Middelburgsche Courant, Het Vaderland, Het Nieuws van de dag, De Tijd, De Locomotief en het Algemeen Handelsblad blijken felle tegenstanders van het plan.

m. toont zich teleurgesteld over de lijfrente:

‘Zéker is 't dat het meer zal gelyken op 'n ouwemannig pensioentje dan op 'n schitterend huldeblyk. (...) Ik weet nu precies wat ik in de oogen van al die geestverwanten waard ben. Het is die armzalige taxatie die me grieft, en dit zou zoo blyven al kwam de finantieele uitslag ten behoeve van 'n ander. (...) Dat het Huldebl. my niet instaat stellen zou groote plannen uittevoeren voorzag ik. Maar dat het ook in eenvoudig-burgerlyken zin zoo armzalig zou uitvallen, neen, dàt had ik niet gedacht! Ik weet nu waaraan ik me te houden heb. Laffe, flauwe ontzenuwende kappelmannige zuinigheid is nu de boodschap. Dat breekt me! Ik heb nu 't zelfde inkomen (zegge met dat van mimi er by) als toen ik 43 jaar geleden als 19 jarig jongetje klerk by de algemeene Rekenkamer te Batavia was. En toen gaf myn vader er my 80 gl. smaands by! We weten nu wat toejuiching, opgang en god-onttronen in Holland waard is!’ (brief aan J.M. Haspels van 31 mei en 16 juni 1882, vw xxii, p. 280-281; vw xxii, p. 298)

Enkele maanden later is hij milder gestemd over het Huldeblijk wanneer hij J.M. Haspels schrijft:

‘'t Lykt ondankbaar als ik, wat den uitslag van dat Huldeblyk aangaat, verdrietig ben. (...) Maar de grief over die mislukking wordt waarlyk verzacht door zooveel offergeest en trouw als ik van sommigen ondervind, waaronder gy in de eerste plaats!’ (27 oktober 1882, vw xxii, p. 436)