Kallenberg van den Bosch, Reier J.A.-

1822-1892, officier, later rentmeester van prins Frederik. Vriend van m.

Na het verschijnen van de brochure Max Havelaar! Een beroep op de Nederlandsche vrouwen van Hagiosimandre (*Gerrit Broens), stuurde Kallenberg van den Bosch, ook namens ‘twee dames te B.’, m. op 19 november 1861 f60,- (zie zijn brief aan d'Ablaing van Giessenburg, vw x, p. 515-516). Op de omslag van de eerste twee afleveringen Ideeën maakte m. melding van zijn correspondentie met Kallenberg van den Bosch:

‘Die lieve brieven van K.v.d.B. zal ik beantwoorden. Ik zal zeggen wat me voorkomt wáár te zyn. Maar in alle gevallen, dank voor toon en bedoeling.’ (vw ii, p. 659; *correspondetiebladen)

Kallenberg van den Bosch, die bij een bezoek aan Tine haar treurige omstandigheden heeft gezien (vw xi, p. 595), is ook één van de ondertekenaars van de circulaire die eind mei 1866 wordt verspreid en waarin geld wordt gevraagd ter ondersteuning van Tine en de kinderen (vw xi, p. 602-604). Kallenberg van den Bosch verwacht ‘dat genoegzame inteekenaars gewonnen zullen worden om Mev: D. Dekkers een inkomen te verzekeren, waarvan zij met hare kinderen redelijk kan rondkomen’ (brief aan J. van Vloten d.d. 16 mei 1866, vw xi, p. 599).

Hij pleit er in zijn brief voor om, ‘bij de erkenning van zijn los finantieel beheer’, m.'s ‘artistieke gevoeligheid, zoveel mogelijk te sparen’. Hij is het wel met Van Vloten eens ‘dat het verkregen geld geheel buiten zijn [=m.'s] beheer gehouden worde.-’ (vw xi, p. 600). In een brief van 5 augustus 1866 aan Kallenberg van den Bosch beklaagt m. zich bitter dat zijn vriend meegedaan heeft aan deze circulaire tot steun van zijn gezin (vw xi, p. 645-654).

Kallenberg van den Bosch hielp Tine en m. regelmatig met geld. Ook nodigde hij m. uit op zijn ‘Huize Laanzigt’ (bij Breda), ‘waar hij geheel vrij, onbekommerd, digt bij zijne vrouw en kinderen, zijne Idëen zoude kunnen voortzetten.’. m. weigerde dit (cf. brief van Kallenberg van den Bosch aan Van Vloten d.d. 11 mei 1866, vw xi, p. 596).

Eind 1866 is Kallenberg van den Bosch teleurgesteld in m.. Hij verwijt hem in een brief door gebrek aan werklust zijn eigen armoede te hebben veroorzaakt (cf. brief aan Potgieter van 8 april 1867, met het afschrift van zijn brief aan m., vw xii, p. 177-182). m. heeft deze brief niet beantwoord; tot 1878 is er geen contact meer tussen hen.

Daags na m.'s lezing in Breda op 30 maart 1878 komen zij elkaar weer tegen. m. schrijft hem de volgende dag een brief, waarin hij, na de aankondiging van zijn Tandem-plan (*Tandem), schrijft:

‘Neen, niet dáárover had ik U te spreken. Ik wilde zoo gaarne U eenige (voor my) belangryke episodes uit 'n leven meedeelen, en dan niet ter loops, niet vluchtig, maar met de puntjes op de I. Sedert vele jaren hebt ge daar recht op, en ik kan 't nu beter doen dan vroeger, omdat zekere zaken tot 'n (redelyk bly) slot zyn gekomen.’ (vw xix, p. 409)

De vriendschappelijke band wordt hersteld: er volgen wederzijdse bezoeken en een drukke briefwisseling. Ook verdedigde Kallenberg van den Bosch m. tegen de aanvallen van *Johannes Leopold Hzn. en was hij één van de ondertekenaars van het *Huldeblijk.

Brieven van m. aan Kallenberg van den Bosch zijn in 1942 uitgegeven door Julius Pée, onder de titel Brieven van Multatuli aan Mr. Carel Vosmaer, R.J.A. Kallenberg van den Bosch en Dr. Vitus Bruinsma... (Rotterdam, 1942).