Leopold Hzn., Johannes-
1845-1900, geb. te Buitenpost, onderwijzer en vervolgens leraar te Gorinchem, Leiden en Amsersfoort, vanaf 1877 leraar aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda en vanaf 1893 hoofd van onderwijs aan de Cadettenschool te Alkmaar. Verder schreef hij verscheidene Duitse taalboeken.
Leopold schreef op 4 april 1878 in de Bredasche Courant (vw xix, p. 431-433) een verslag van m.'s voordracht te Breda van 30 maart, getiteld ‘Waarheid en poëzie’. Hij bespreekt hierin op kritische toon m.'s oordeel over de Nederlandse poëzie, Goethe, professoren en wijsgeren.
m. reageerde hierop met een ingezonden stuk in de Bredasche Courant van 7 april 1878: hij bedankte Leopold voor diens aanmerkingen: ‘Ik zal ze in overweging nemen en, zoo nodig ter-harte nemen’ (vw xix, p. 448). Op dezelfde dag werd in die krant door ‘Een vijand van fetichisme’ de aandacht gevestigd op het artikel ‘E. Douwes Dekker, gezegd Multatuli, uit zijn geschriften beoordeeld’, door P.R.d. in *De Levensbode (jrg. 10, 1878, p. 140; vw xix, p. 449). Op 11 april reageerde Leopold op dit stuk (Bredasche Courant, vw xix, p. 458-459).
Op 23 maart 1879 schreef hij een bespreking van een lezing van m. van 15 maart 1879. De toon van het artikel is nog afkeurender, en hij betreurt het dat m. zijn kritiek van vorig jaar niet ter harte genomen heeft (vw xix, p. 785-788). Hierop reageert *Kallenberg van den Bosch met een artikel op 30 maart 1879 in de Bredasche Courant. Het ‘voor het publiek gesprokene’ mag worden tegengesproken maar Leopolds recensie lijkt hem ‘eene ten strijde roeping tegenover den andersenkende’. Kallenberg eindigt: ‘ik eerbiedig den indruk die den heer Leopold aandreef tot schrijven, hij eerbiedeige dit protest als de tolk van velen’ (vw xix, p. 817-820). Hierop volgt in april 1879 de brochure Open brief van den Duivel aan zijn veel geliefden zoon Sinjeur J. Leopold Hz., ondertekend door ‘ik, de duivel’, waarin Leopold vooral wordt aangemoedigd voort te gaan: ‘U te verzetten tegen alles wat volgens de wereld goed en edel is, en tot zaligmaking zoude kunnen leiden; altemaal dingen die is strijd zijn met onze beginselen’ (vw xix, p. 837-839).
(Lit. Eep Francken en H.H. Wiessner, ‘Rabbi, wat is des keizers?’, in: Over Multatuli, 1985, nr. 15, p. 23-28)