Hall, Jacob Nicolaas van-
1840-1918, letterkundige, neef van de voorgaande, ambtenaar te Amsterdam (van 1895 tot 1907 aldaar wethouder van Onderwijs) en secretaris van het Tooneelverbond, dat door zijn initiatief tijdens het Letterkundig Congres te Leuven in 1869 werd opgericht. Daarnaast was hij van 1870 tot 1878 redacteur van het tijdschrift Het Nederlandsch Tooneel en van 1883 tot 1916 redacteur van De Gids. Hij publiceerde verscheidene recensies van en artikelen over m.'s werk, waarin hij herhaaldelijk aandrong op opvoering van *Vorstenschool.
Zijn artikel ‘Leekegedachten’, dat onder het ps. Fantasio in het tijdschrift Caecilia van 1871 (nr. 20; vw xiv, p. 611-612) verscheen, stuurde hij in 1872 naar m. Deze bedankt hem hiervoor op 28 oktober 1872 en prijst het stuk:
‘Eerst verheugde my de vriendelykheid van 't zenden, toen Uw gunstig oordeel over myn streven - want het is wáár, dat ik tracht optewekken tot zelfdenken - en ten derde deed my uwe manier van schryven een byzonder groot genoegen. Ik zie daaruit - wees niet boos over de soort van myn lof - dat Ge lezen kunt!’ (vw xv, p. 430)
Hiermee werd de vriendschap ingeluid, die verscheidene jaren zou gaan duren. Naar aanleiding van Van Halls recensie van Vorstenschool in Het Nederlandsch Toneel (maart 1873; vw xv, 658-662), waarin de auteur aandringt op opvoering van het stuk, maar ook enkele punten van kritiek uit, schrijft m. aan zijn uitgever G.L. Funke:
‘Ik heb waarlyk daartoe 'n nette revisie noodig. Dit doelt volstrekt niet alleen op drukfouten, maar wel degelyk ook op flaters van myzelf. Op fouten byv. als die me door v. Hall worden onder den neus gewreven (zeer ten-rechte!) in z'n schoon stuk over Vorstenschool. (...) Die recensie van v.H. is een kostbaar stuk. Ik zal 't dikwyls aanhalen. Dat 's 'n bekwaam man!’ (13 maart 1873, vw xv, p. 672)
In jaargang 1874-1875 van Het Nederlandsch Tooneel (nr. 2) herhaalt Van Hall zijn verzoek om Vorstenschool op de planken te brengen, m. spreekt van diens ‘keurig gestileerde pittige stukjes’ (aant. bij Idee 930, vw vi, p. 374-375).
Daags na de première van Vorstenschool op 2 maart 1875, verschijnt er van de hand van Van Hall een recensie in Het Vaderland (vw xvii, p. 456-458). Na een lofzang op Vorstenschool (‘dit heerlijke drama, dat zooveel te genieten en te denken geeft, dat in meesterlijke vorm de edelste snaren van het gemoed weet te treffen’), volgt kritiek op het acteren van *Mina Krüseman die ‘haar krachten overschat’; de overige spelers worden door Van Hall geprezen.
In maart 1882 behoorde Van Hall bij de ondertekenaars van het *Huldeblijk en bij m.'s dood schreef hij een afscheidsgroet in De Gids (vw xxiv, p. 344-347). In 1890 - na het verschijnen van het eerste deel van Brieven van Multatuli - publiceerde hij een artikel over de Max Havelaar in De Gids, dat in 1907 gevolgd werd door ‘Herinneringen aan Vorstenschool’ (De Gids, 1907).
In 1910 was Van Hall als voorzitter van de Multatuli-Commissie (*Multatuli-Commissie 5.) betrokken bij de vijftigjarige herdenking van het verschijnen van de Max Havelaar; op 7 mei sprak hij de openingsrede uit (gepubliceerd in Een zaaier ging uit om te zaaien, 1910; *De Dageraad 2). In het Multatuli-nummer van De Gids (1910) verscheen zijn ‘Multatuli-herdenking’.