Dageraad, De-

1. Het tijdschrift De Dageraad verscheen van 1 oktober 1855 tot 1867; uitgever was *F.C. Günst. In 1879 kwam het blad opnieuw uit, maar nu als officieel orgaan van de gelijknamige vereniging. Het tijdschrift werd de verzamelplaats voor bestrijders van de godsdienst. In 1898 werd het opgeheven, nadat A.H. Gerhard de laatste twee jaar redacteur geweest was.

De Dageraad publiceerde in november 1859 m.'s *‘Geloofsbelydenis’. In Idee 101 schrijft m. dat de lezer zijn ‘Geloofsbelydenis’ in De Dageraad kan vinden, ‘als ge slecht en goddeloos genoeg zyt er naar te zoeken in dat tydschrift’ (vw ii, p. 332). In 1861 plaatst het blad m.'s ‘Gebed van den Onwetende’. In mei 1862 (p. 159-167; vw x, p. 733) verschijnt hierin een welwillende beoordeling van de Ideeën van de hand van *Lachmé. In de Ideeën 125-131 prijst m. De Dageraad (vw ii, p. 345 e.v.). In een noot (uit 1879) bij Idee 131 schrijft hij:

‘De heer Günst was jaren lang uitgever van bedoeld tydschrift. Sedert enigen tyd heeft het opgehouden te bestaan, doch niet dan na in wyden kring licht te hebben verspreid. Zeer veel begrippen die thans by beschaafden en ontwikkelden voor vanzelfsprekend doorgaan, werden dertig en twintig jaren geleden, toen de Dageraad ze voorstond, door verreweg de meesten van hen die er thans mee instemmen, als gewaagde paradoxen verworpen. Deze opmerking is almede van toepassing op 'n groot gedeelte myner Ideeën.’ (vw ii, p. 678)

In 1887 gaf De Dageraad een Multatuli-aflevering uit die, voorafgegaan door Overmans portret van m. uit de Havelaartijd, bijdragen bevat van *H.C. Muller, *J.J. Van Laar, *C.v.d. Zeyde, *P. Westra, P.J. van Eldik Thieme, *H. de Vries, *H.F.A. Peypers en *Marie Berdenis van Berlekom. Verder bevat dit Multatuli-nummer het gedicht ‘Multatuli's graf’ van *Cosman, en een overdruk van de beoordeling van de Minnebrieven uit de 's-Gravenhaagsche Nieuwsbode van 25 augustus 1861, getiteld ‘De critiek over Multatuli’. In 1892 verscheen ‘Ter Gedachtenis aan Multatuli. 1887 - 19 februari - 1892’. Op 1 juli 1899 werd het weekblad De Vrije Gedachte als opvolger van De Dageraad opgericht.

2. De vereniging De Dageraad werd in oktober 1856 opgericht uit de kringen van de onafhankelijke vrijmetselaarsloge Post Nubila Lux. Het was, anders dan het tijdschrift van die naam dat zuiver deïstisch georiënteerd was, een gemêleerd gezelschap van atheïsten, pantheïsten, materialisten, proto-socialisten en andere vrijdenkers. Tot de oprichters behoorden *F.C. Günst, *R.C. d'Ablaing van Giessenburg (voorzitter tot 1864), *K. Ris en *H.H. Huisman (secretaris en vanaf 1865 voorzitter). Op 13 augustus 1864 hield m. een lezing voor de leden van de vereniging, ‘een zeer modest burgerlyk gezelschapje van menschen die naar waarheid zoeken (...) 't is een soort armen van geeste - en vooral armen naar de wereld - die de kern vormen’ (brief aan Mimi d.d. 13 augustus 1864, vw xi, p. 360). Tot 1865 volgden er nog verschillende lezingen en vanaf 1869 hield m. opnieuw enkele lezingen voor de vereniging. Op 28 augustus 1864 werd *Sietske Abrahamsz het eerste vrouwelijke lid (vw xi, p. 372).

De vereniging leidde een kwijnend bestaan: er vond een afscheiding plaats door enkele leden, die een eigen vereniging onder de naam De Humaniteit (*Berlin) startten, De Dageraad zelf nam in de periode 1868-1876 de naam Het Vrije Onderzoek aan. De vereniging kon zich niet vinden in de opkomende socialistische en sociaal-democratische stromingen, en als exponent van de negentiende eeuwse vrijdenkersbeweging verviel het in obscuriteit.

In 1910 gaf de vereniging de bundel Een zaaier ging uit om te zaaien (bij de herdenking van het verschijnen van m.'s Max Havelaar, 1860-1910) uit, waarin m. in de eerste plaats wordt gehuldigd als vrijdenker. Op 1 maart 1920 hield De Dageraad een plechtige herdenkingsbijeenkomst in het Concertgebouw te Amsterdam, met A.H. Gerhard als spreker. In datzelfde jaar gaf de afdeling Amsterdam de bloemlezing Multatuli als vijand van het godsdienstig bijgeloof van J. Hoving uit. Ook in 1937 heeft men m. herdacht.

(Lit. O. Noordenbos, Het atheïsme in Nederland in de negentiende eeuw, Rotterdam, 1931)