Westra, Pieter-
1851-1919, boekhouder, vrijdenker en bewonderaar van m., over wiens werk hij onder meer in Het Schoolblad schreef (15 februari 1876, vw xviii, p. 268-271). Kritiekloos was zijn bewondering voor m. echter niet. Op 20 maart 1877 schrijft hij hem een brief, waarin hij hem van leugenachtigheid beschuldigt. Hij schrijft verder: ‘Gij zijt een tijger, die zijn prooi in een hinderlaag lokt, - liefst tusschen bloemen met bedwelmenden geur - en hem als dan bespringt. Gij zijt een slang gelijk, die zijn slachtoffer eerst vergiftigt, dan met uw slijm overdekt om hem daarna te verslinden’ (vw xviii, p. 650). In zijn artikel ‘E. Douwes Dekker, gezegd Multatuli, uit zijn geschriften beoordeeld’ (ondertekend met P. R-d., in De Levensbode van november 1877; vw xviii, 748-762) waarschuwt Westra voor de invloed van m.'s wereldbeschouwing op de jeugd. Hij schrijft ook hier twijfels te hebben bij het waarheidsgehalte van m.'s geschriften. *H. de Raaf reageerde hierop in Het Schoolblad van 1 januari 1878 (vw XIx, p. 27-31), waarop Westra het artikel ‘Multatuli en zijn zeloot’ schreef (De Wekker van 9 februari 1878; vw xix, p. 67-71). In 1883 polemiseerde Westra in De Dageraad (vw xxii, p. 450-454) met *H.C. Muller over m.
In 1883 is Westra één van de initiatiefnemers van een tentoonstelling van *‘Multatuliana’ na het Internationaal Vrijdenkerscongres te Amsterdam (vw xxii, p. 722). Als tweede secretaris van De Dageraad schreef Westra in het Multatuli-nummer van 15 maart 1887 (vw xix, p. 308-309) een ‘Dorps-Idylle’, waarin hij blijk geeft van zijn bewondering voor m. Niet zonder trots maakt hij hier melding van zijn ‘kleine briefwisseling’ met de grote ‘Meester’. In hetzelfde nummer van De Dageraad plaatste hij ook - als curiosum - het artikel ‘De critiek over Multatuli’ uit de 's-Gravenhaagsche Nieuwsbode van 25 augustus 1861 (vw xxiv, p. 316-324). In deze kritiek op de Minnebrieven wordt, aldus Westra, de mening geuit ‘dat in de Minnebrieven een aansporing tot het volk voorkomt om horloges te stelen’.