Muller, Hendrik C.-

1855-1927, Nederlands letterkundige, leraar klassieke talen aan het gymnasium te Amsterdam. Lid van de vrijdenkersvereniging De Dageraad (*De Dageraad 2) en medewerker van het socialistische blad Recht voor allen.

Bij de voorbereidingen van het *Huldeblijk voor m. in het voorjaar van 1882, werd Muller aangeschreven (brief van J. Deutz aan V. Bruinsma d.d. 6 februari 1882, vw xxi, p. 650). Deze reageerde niet enthousiast: uit ingewonnen inlichtingen had hij geen gunstig beeld van m. gekregen (brief van Muller aan aan Bruinsma d.d. 23 maart 1882, vw xxii, p. 54). Enkele maanden later is hij echter van mening veranderd (brief aan Bruinsma van 18 juni 1882, vw xxii, p. 299) en benadert hij m. nog in oktober van dat jaar voor een erelidmaatschap van de vereniging De Dageraad (cf. m.'s brief aan Muller d.d. 7 oktober 1882, vw xxii, p. 373-374). In augustus 1883 brengt hij m. een bezoek in Nieder-Ingelheim

In 1883 publiceert Muller onder de titel Een woord over Multatuli de tekst van zijn rede van 25 november 1882 voor De Dageraad. Hierin schetst hij onder meer een multatuliaanse utopie: een onderwijzer die in 1982 de Max Havelaar bespreekt (vw xxii, p. 505-509).

De levendige correspondentie tussen m. en Muller, waarbij naast correspondentieschaak ook o.a. het socialisme te berde wordt gebracht, verandert na een brief van m. d.d. 5 september 1886, waarin hij Muller schrijft:

‘Waarde heer Muller, Uw toon beviel my niet. “Dit heeft niet met de schaakparty te maken” zult ge zeggen. Wel met de geheele aanraking. Laat ons die liever afbreken. Voor kibbelen acht ik me te goed. Na groete en sans rancune tt Douwes Dekker’ (vw xxiii, p. 708)

Vanaf die tijd werd de correspondentieschaak vriendschappelijk doch zakelijk voortgezet. Na m.'s dood blijft Muller een groot bewonderaar van hem. Wanneer het Taal- en Letterkundig Congres in 1887 geen aandacht besteedt aan het overlijden van *C. Busken Huet en m., dient hij bij het volgende congres in 1893 een motie in waarin hij voorstelt m. blijvende hulde te brengen. De rede die voornemens was tijdens dit congres te houden - hij was verhinderd - is afgedrukt in de Handelingen van het Congres (p. 343).

In 1887 publiceerde hij in het herdenkingsnummer van De Dageraad het gedicht ‘De laatste Christen’, geïnspireerd op Idee 427 (‘Geen schoner beeld dan 't beeld van “den laatsten Christen”’; vw ii, p. 630); in 1888 verdedigde hij in hetzelfde tijdschrift met het artikel ‘Een neurasthenische diagnose’ (p. 13-21) m. tegen de aanval van *Theodoor Swart Abrahamsz in Eduard Douwes Dekker (Multatuli). Eene ziektegeschiedenis’.

Muller was in 1903 betrokken bij - overigens mislukte - plannen om een gedenksteen te plaatsen in de gevel van het logement te Brussel waar m. de Max Havelaar schreef (Atte Jongstra, De Multatulianen, 1985, p. 125), in 1919 steunde hij de uitgave van een Multatuli-bloemlezing (a.w., p. 157-158). Mullers zoon, Joan Muller, verdedigde zijn vader na diens dood tegen een aanval van de weduwe van Edu, ‘De Schoondochter’ (d.i. A.G. Douwes Dekker-Post van Leggelo), die ook Muller zwart had gemaakt in De waarheid over Multatuli en zijn gezin (Jongstra, a.w., p. 211). *Multatuliana