Abrahamsz, Theodoor Swart-
1848-1912, geboren op het schip van zijn vader, Cornelis Abrahamsz, in de buurt van het eiland Mauritius, jongste kind en enige zoon van dd.'s zuster Catharina, broer van Sietske, Anna en Catharina. Hij liet zijn naam veranderen in Swart Abrahamsz; de toevoeging Swart is afkomstig van zijn grootmoeder, Anna Swart. Hij promoveerde in Utrecht bij de oogheelkundige F.C. Donders (1818-1889) tot doctor in de geneeskunde, later werd hij officier van gezondheid bij de marine en ging in die functie naar Indië. Teruggekeerd stichtte hij een oogheelkundige kliniek in Maastricht en vertrok vervolgens weer voor enkele jaren naar de Oost, waar hij onder meer werkzaam was als garnizoensarts te Padang (1880) en Atjeh (1884), later als scheepsarts (1885). Enkele maanden na de dood van Swart Abrahamsz stierf ook zijn tweede vrouw. De twee (buitenechtelijk geboren) kinderen uit zijn tweede huwelijk, Henriette D. (Hoogendijk-)Voorstad en Theodoor H.R.L. Voorstad, wetden in huis genomen door Edu Douwes Dekker en diens vrouw. Zij speelden later een ondergeschikte rol in de polemiek tussen Julius Pée (Multatuli en de zijnen, Amsterdam 1937, p. 365) en *A.G. Douwes Dekker-Post van Leggelo (De waarheid over Multatuli en zijn gezin, door ‘De Schoondochter’, 's-Gravenhage 1939, p. 54-58). Als m. in de zomer van 1860 kennis maakt met de kinderen Abrahamsz is Theo pas twaalf jaar. m. is erg met hem ingenomen, en noemt hem een ‘juweel van een jongen’ (brief aan Tine d.d. 7 juni 1861, vw x, p. 469). Hij schrijft verder over hem:
‘Die Theodoor is een lieve trouwe jongen en knap ook. Het is bewonderenswaardig hoe flink hij de ruwheid van die moeder verdraagt, en volstrekt niet uit lamheid, maar omdat zijne zusters hem dat, om de vrede, verzocht hebben. Die vrouw is niet kwaad, zelfs heeft zij veel goeds, maar ze is ruw. Wat ook lief is, dat is de verhouding van Theo en Siet. Dat heb ik zelden zoo gezien tuschen broer en zuster.’ (brief aan Tine d.d. 30 maart 1861, vw x, p. 427)
In 1888 verschijnt van Swart Abrahamsz' hand Eduard Douwes Dekker (Multatuli). Eene ziektegeschiedenis (in artikelvorm verschenen in juli 1888 in De Gids). Hierin tracht de schrijver een psychologische analyse van m. te geven; zijn oom zou een zenuwlijder geweest zijn. De zeven bundels Ideeën vormen ‘ééne ziektegeschiedenis’, de geschiedenis van een ‘slepende, intermitterende exaltatie-toestand met tijdelijke verheffingen en perioden van uitputting’, aldus Swart Abrahamsz. De voorstellingen van deze zenuwzieke ‘bewegen zich onophoudelijk om den overprikkelde sexueelen sfeer’. Deze ‘overprikkeling’ was de primaire oorzaak, ‘grootheidsphantasiën, vervolgingsangst en speelzucht’ waren secundaire gevolgen. Tenslotte schrijft hij dat m. een ‘monstrum’ was ‘met een onevenredig ontwikkeld talent, om denkbeelden onder woorden te brengen... Dat weergeven van indrukken was zijn eenige kracht, zijn eenige bezigheid’. Swart Abrahamsz' artikel werd in de Nieuwe Gids veroordeeld door F. van der Goes (Dr. Swart Abrahamsz over Multatuli, Amsterdam 1888), Willem Kloos (‘Dr. Th. Swart Abrahamsz: Eduard Douwes Dekker’, in: de Nieuwe Gids, iii, p. 468-474), H.J. Top (Multatuli. Een valsche diagnose van een dolenden gids, Amsterdam, 1888) en Albert Verwey (‘Dr. Swart Abrahamsz’, in: de Nieuwe Gids, iii, p. 478-480). Ook in andere periodieken en brochures werd gereageerd op het artikel van Swart Abrahamsz, onder meer door H.J. Betz, J. ten Brink, L.G. Gerhard, *A. Gorter, *H.C. Muller, C.E. van Kesteren, T.C. van der Kulk, J.H. Rössing en A.H.E. Douwes Dekker (zie A.J. de Mare, Multatuli-literatuur, Leiden, 1948, p. 93 e.v.).
In 1894 verschijnt Swart Abrahamsz' artikel ‘Naar aanleiding der Brieven van Multatuli’ (Tijdspiegel, dl. i, p. 269-303), waarin hij zijn standpunten verdedigt en nieuwe ‘bewijzen’ geeft voor de zenuwziekte waaraan m. zou hebben geleden.