Douwes Dekker-Post van Leggelo, Annetta Gerharda-

1870-1962, trouwde in 1896 met Eduard Douwes Dekker Jr. (*Edu). In 1939 publiceerde zij, als protest tegen Multatuli en de zijnen van Julius Pée (Amsterdam, 1937), een lijvig boekwerk waarin zij de nagedachtenis van haar man Edu verdedigt tegen recente aanvallen van Multatuli-bewonderaars. De waarheid rond Multatuli en zijn gezin. Een antwoord aan: Julius Pée, Memo ter Braak e.a. van de Schoondochter ('s-Gravenhage) is opgedragen aan mr. S. Tromp Meesters, advocaat te Arnhem, die het boek aanvankelijk zou schrijven, maar die overleed voor de voltooiing ervan. Omdat Pée op een ‘gewetenlooze, lafhartige wijze de eer van den overleden zoon van zijn afgod [heeft] aangetast met nietsontzienden, meedoogenloozen haat’, besloot de ‘schoondochter’ het boek, waarvoor het meeste materiaal reeds was vergaard, te voltooien.

In De waarheid noemt zij m. volstrekt ontoerekenbaar: ‘Bezat ik daarvoor niet zoo vele, vele bewijzen, dan zou ik hem een misdadiger moeten noemen’ (a.w., p. 78). Niets was voor m. zo onaangenaam, aldus de schoondochter, als geld te moeten uitgeven aan zijn kinderen (a.w., p. 307). En hij is voor zijn kinderen een vloek geweest (a.w., p. 318), zijn kracht lag in het herhalen van onwaarheden (a.w., p. 327), bijna al zijn geschriften zijn zelfpleidooien (a.w., p. 333). Ook Mimi krijgt een veeg uit de pan. Zij zou het huis in Nieder-Ingelheim met winst verkocht hebben en het geld voor zichzelf hebben gehouden (a.w., p. 390). Tromp Meesters zou Mimi ‘bedrieglijk, listig en baatzuchtig’ genoemd hebben (a.w., p. 397).

Ter Braak noemt zij als prozaschrijver ‘deerlijk mislukt’ (a.w., p. 403); hij heeft zich in de hele zaak ‘klein, bekrompen en laf gedragen’. Zijn uitgave van m.'s brieven aan J. van der Hoeven, getiteld Multatuli en zijn zoon (1937), noemt zij gewetenloos (a.w., p. 409).

In zijn Multatuli en de luizen (1940) schrijft Du Perron over De waarheid: ‘Zo werd een dik boek over m., emanerend van een gekwetste weduwe, een boek dat de waardige uiting had kunnen zijn van een gegriefde vrouw, het ademloze gekwebbel van een verontwaardigde mevrouw; een loodzwaar boek vol beledigd Fussoen; een boek waaruit, als Multatuli's as volmaakt is opgegeten, de rose vampier stapt van het verzadigd Damesfussoen, behangen met alle bijeengegraaide maatschappelike linten en rosetten.’ (a.w., p. 6).