Edu

d.i. Jan Pieter Constant Eduard Douwes Dekker, Amsterdam 1 januari 1854 - Nice 4 maart 1930, zoon van m. en Tine, stond model voor de kleine Max in de Max Havelaar.

Sedert het vertrek uit Lebak in 1856 is hij vrijwel geheel zonder zijn vader opgegroeid (*Everdina H. van Wijnbergen). Slechts gedurende korte perioden vervoegde m. zich bij zijn gezin: ‘nog geen zeven maal dertig dagen’ aldus de Schoondochter in De Waarheid over Multatuli en zijn gezin (p. 183). De familie is bijeen in de perioden juli-augustus 1859 te Visé en Maastricht (vw viii, p. 25); 15 januari tot 15 juni 1860, 10 december 1860 tot half februari 1861, 5 november 1861 tot 20 januari 1862 en januari 1863 te Brussel; april 1863 logeert m. met Edu bij de fam. *Hotz te Den Haag; oktober tot half november 1863 is de familie bijeen te Brussel; maart 1864 logeert het hele gezin bij Hotz te Den Haag; april, begin oktober en eind november tot 17 december 1864 weer samen te Brussel; begin maart 1865 te Amsterdam (uitvoering van De Bruid daarboven); eind september 1865 te Amsterdam. Edu blijft daar bij de familie van *David Koning logeren tot 1 juli 1866. Zijn moeder ontvluchtte eind maart 1866 Brussel en nam met *Nonnie haar intrek bij de uitgever *d'Ablaing van Giessenburg te Amsterdam. Edu bleef bij de familie Koning logeren; op 1 juli 1866 vertrokken Tine, Edu en Nonnie naar Milaan (eerst wonende in de Via del Circo (De waarheid over Multatuli en zijn gezin, door ‘De Schoondochter’, 1939, p. 218), waar Edu twee jaar op school (een école technique) zat (vw xi, p. 642, 702, 721, 731): ‘hij leert voor Ingénieur te worden’ aldus Tine, die zelf met Nonnie van november 1866 tot april 1868 op het internaat Le Comte-Vigo (Via di Rugabella) werkte en woonde. Edu logeerde bij de Omboni's, bezocht na schooltijd vaak het museum van natuurkunde (science naturelle) waar de directeur hem ‘voorthelpt’, en het ziekenhuis, waar zijn ‘handigheid in het ontleden’ opvalt (vw xii, p. 274, 705 en vw xiii, p. 124). Nadat Le Comtes internaat failliet gaat, wonen Tine en de kinderen in een appartement aan de ‘Bastini di porta Garibaldi’, nr. 1 (vw xiii, p. 51). In augustus 1868 bereidt Edu zich voor op examens in de chemie en toelatingsexamens van de ‘latijnse school’ (vw xiii, p. 124). Daarbij heeft hij dan nog zijn eerste betaalde baantje (De Waarheid, p. 226): op het bureau van een lapjeswinkel, waar hij de Franse correspondentie kopieert. Hoewel hij de toelatingsexamens voor de Latijnse school haalt, is hij er niet school gegaan: men kon de inkomsten uit zijn baantje niet missen. In november 1868 is Edu dagelijk werkzaam in het museum, ‘om de praktijk te leren’, waarbij hij veel aanleg voor de wetenschap toont (vw xiii, p. 205, 238 en 240). In februari 1869 vertrekken Tine en de kinderen naar Den Haag waar, samen met m. en Mimi aan de Zuidwest Binnensingel 18 wonende, de tragische *ménage à trois tot 1 juni 1870 duurde. Terug in Italië nemen Tine en de kinderen hun intrek bij de familie Omboni te Padua. Edu komt op een handelskantoor in Milaan terecht, waar hij de Franse correspondentie doet.

Van februari tot juli 1872 werkt hij te Londen op het bureau van een hotel. Na een kort bezoek aan m. en Mimi (vw xv, p. 276 en 301) keert hij terug naar Italië, waar hij op kantoor komt bij de bankier *Blumenthal te Venetië. Van zijn inkomen, aangevuld door geld van *Potgieter, leeft de familie. Na 1873 wonen zij aan de fondamenta Bollani no. 1059. Wanneer Tine in 1874 sterft, blijft Edu te Venetië bij de bank, en is volgens de Schoondochter (De waarheid, p. 280) dan inmiddels tot particulier secretaris van de directie opgeklommen. In september 1877 komt Edu naar m. en Mimi in Wiesbaden. Volgens m. moest Edu Venetië verlaten wegens financiële malversaties (vw xix, p. 606), de Schoondochter vermeld echter dat Edu door m. een functie in Indië of een studie aan een Duitse universiteit in het vooruitzicht werd gesteld, en daarom zijn baan had opgegeven.

Edu arriveert te Wiesbaden met een vriendin, de ‘gravin Edelsheim von Berlichingen’ (vw xviii, p. 722-725), die door m. de deur wordt gewezen. Op 29 november keert Edu terug naar Padua (waar de Omboni's wonen), nadat was gebleken dat alle plannen van m. op niets waren uitgelopen (zie m.'s brief aan G.L. Funke d.d. 15 december 1877, vw xviii, p. 776-786).

Edu leeft in Padua van journalistieke arbeid en bezoekt als toehoorder colleges aan de universiteit. In augustus 1878 komt hij via Parijs te Den Haag aan, waar hij door oud Oost-Indisch ambtenaar Gerard du Rij van Beest Holle wordt geholpen. Hij ontmoet zijn vader in Delft op 12 februari 1879 (vw xix, p. 671). Van het plan in Leiden medicijnen te gaan studeren komt niets terecht. Edu komt door bemiddeling van zijn vader wel te werken in het ‘Museum van plastische leermiddelen’ van *J. van der Hoeven (mei 1879, zie vw xix, p. 649). In april 1880 krijgt Edu f 500 van Van der Hoeven om in Italië ‘kunstschatten’ te kopen (De waarheid, p. 443). Volgens m. is het geld van Van der Hoeven gestolen om naar Italië te vluchten (vw xix, p. 472). Edu keert terug naar Padua (Via Colmellon 484; zie vw xx, p. 523), waar hij wederom van journalistiek werk leeft en colleges aan de universiteit volgt, met het plan arts te worden. m. raakte steeds meer overtuigd van Edu's slechte karakter, en omschreef hem eens als ‘zedelyk kleurenblind’ en ‘krankzinnig slecht’. Na 1880 wenste hij niet langer met zijn zoons daden geconfronteerd te worden; hij zag verlangend naar het bericht van Edu's dood uit.

Als in september 1880 *Frederik Marius Bogaardt in het Dekkersduin wordt vermoord, meent m. dat zijn zoon de moordenaar is, en hij meldt dit persoonlijk aan de Haagse politie. In 1891 schrijft Edu twee ingezonden brieven aan het weekblad De tribune, die op 28 januari van dat jaar in een artikel, getiteld ‘kermispret’, de publikatie van m.'s correspondentie door Mimi, had bekritiseerd. In deze twee brieven (afgedrukt in A.S. Kok, Multatuliana, Baarn, 1903, p. 67-72), schrijft Edu bovengenoemd artikel met instemming te hebben gelezen. Hij betwist Mimi's eigendomsrecht op de door haar gepubliceerde brieven.

In juni 1891 keert Edu terug naar Nederland waar hij een baan tracht te vinden als journalist. Na het behalen van zijn diploma Middelbaar Onderwijs A., begint zijn carriëre als leraar in de Franse taal: tot 1894 werkt hij als tijdelijk leraar aan het openbaar gymnasium te Rotterdam, daarna aan de hbs te Sappemeer. Op 22 september 1896 trouwt hij te Foxhol met Annetta Gerharda Post van Leggelo (1870-1962). In 1903 behaalt hij het diploma Middelbaar Onderwijs Frans B., waarna hij in 1907 bij de hbs te Gouda wordt aangenomen, waar hij tot zijn pensioen in 1921 zou blijven werken.

Zijn haat tegen zijn vader zou hem op de herdenkingsdag van de vijftigste verjaardag van de Max Havelaar in 1910 (*Multatuli-Commissie 5), hebben doen uitroepen: ‘Dekker was een ploert en deze hulde onwaardig’ (aldus J.G. Götze; zie J. Pée, Multatuli en de zijnen, 1937, p. 361).

In 1913 nemen Edu en zijn vrouw de verweesde kinderen van *Theodoor Swart Abrahamsz in huis. Na zijn pensionering wonen zij achtereenvolgens te San Remo en Nice, waar Edu op 4 maart 1930 overlijdt.

Evenals zijn vader, had Edu literaire ambities: naast zijn journalistieke werk zou hij toneelstukken hebben geschreven. Zelf noemt hij in een brief aan Sietske Abrahamsz de titel ‘Un sogno’ (zie J. Kortenhorst, ‘Een brief van Multatuli's zoon van 25 augustus 1887’ in: SIC, 1990, nr. 5, p. 60-75). Hij hoopte ooit een biografie van zijn moeder te publiceren onder de titel Posthuma (Pée, p. 341). De verwezenlijking hiervan bleef achterwege (*Douwes-Dekker Jr., Eduard).

De correspondentie tussen m. en zijn zoon, waaruit hun slechte verstandhouding nog eens blijkt, zou later leiden tot een der meest beschamende polemieken in de Nederlandse literatuur (W.F. Hermans, De raadselachtige Multatuli, 2e druk 1987, p. 202). Julius Pée beschrijft in zijn Multatuli en de zijnen Edu als een leugenachtig monster, vrij algemeen gehaat door familie, collega's en oud-leerlingen. Edu's weduwe schreef onder het pseudoniem ‘De Schoondochter’ daarentegen in haar De waarheid over Multatuli en zijn gezin in de meest lovende termen over hem, wijst op m.'s abominabele vaderschap en neemt haar echtgenoot in bescherming tegen Du Perron en Ter Braak, die Pée bijvielen. *Annetta G. Douwes Dekker-Post van Leggelo