Bogaardt, Frederik Marius-
geb. in 1867, werd in 1880 ontvoerd. Zijn vader loofde f2000 uit aan degene die zijn zoon terug zou brengen. De dader eiste in een brief f75000 losgeld. Die brief werd te laat bezorgd: men vond het kind dood in het Dekkersduin bij Den Haag. Om de dader op te sporen werd de brief in facsimile in verschillende dagbladen gepubliceerd (vw xx, p. 506). Sergeant E.A. Musquetier herkende daarin het handschrift van zijn vriend *Willem M. de Jongh.
Daags na plaatsing van de brief vervoegde m. zich bij de officier van justitie in Den Haag met het verschrikkelijke vermoeden dat zijn zoon Edu de dader kon zijn. Samen met Mimi meende hij namelijk in het facsimile het handschrift van zijn zoon herkend te hebben (het handschrift van de moordenaar en dat van Edu zijn afgedrukt in vw xx, p. 506). Deze gebeurtenis is ongetwijfeld één van de dieptepunten in de toen al slechte relatie tussen vader en zoon. Aan J. van der Hoeven schrijft m. op 24 oktober 1880 over Edu:
‘Hy schynt te meenen dat het niet-vermoorden van Marius Bogaardt 'n groote verdienste is, die hem schoon wascht van al z'n beroerdheid! Aan hèm schryf ik niet, maar ik zal hem door Nonni laten zeggen dat-i zich van z'n onschuld aan moord (een verdienste die duizend millioen menschen met hem deelen!) geen voetstuk hoeft te maken en dat het reeds schande genoeg is, door menschen die hem kennen (waaronder ik) tot zoo'n schanddaad in staat geacht te worden.’ (vw xx, p. 524)
W.M. de Jongh werd voor de moord tot 25 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Musquetier weigerde de beloning van f2000. Hij vertrok naar Indië maar slaagde er niet in het idee zijn vriend te hebben verraden, los te laten. In 1887 liep hij te Modjokerto de rivier in en verdronk.
(Lit. H.A. Ett, Holland in rep en roer, 1951, p. 94 e.v.)