Volledige Werken. Deel 5. Millioenenstudiën. Divagatiën over zeker soort van liberalismus. Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië. [enz]
Staccata, de auteur en andere ruïnes
De auteur wordt gekapitteld, en verzoekt den lezer daarvan het zyne te nemen
Priesters, truffels en speelbanken
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië
[Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië]
Duizend en enige hoofdstukken over specialiteiten
Voorbericht voor den tweeden druk
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
Nog eens: vrye arbeid in Nederlands-Indië
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
geschreven zomer 1870
gepubliceerd juli-september 1870
Divagatiën over zeker soort van liberalismus
I
Ik herinner me niet hoe ik het alfabet leerde, en nog dagelyks sta ik verbaasd over de vlugheid waarmee ik het zou kunnen opzeggen. Maar ik moet met a beginnen. Omgekeerd, valt het me zwaar. En zo gaat het velen.
Het ‘van buiten’ leren der vyf- of zes-en-twintig klanken houd ik voor een der moeilykste studiën die ons ooit bezighielden. Deze klanken hebben niet den minsten zin, zomin als de tekens waardoor ze worden voorgesteld. Ook komt daarby generlei volgorde het geheugen tegemoet. Klinkers staan hier en daar tussen konsonanten verspreid. Lip-, keel-, tong-, verhemelteletters volgen elkaar zonder de minste regelmaat of orde, geheel willekeurig op.
Wie de waarheid der opmerking over de moeite, die 't een kind kosten moet om de eerste schrede te doen in den tempel der wetenschap, mocht betwyfelen, legge zich eens de taak op, een gelyk getal andere zinledige, en zonder enigen mnemotechnischen leidraad saamgevoegde klanken auswendig te leren - hoe komt het, dat in enige talen dit begrip zo zonderling wordt uitgedrukt? Fransen en Engelsen zeggen: door hart - en hy zal verbaasd staan over z'n zoontje dat eerst gister of verleden week begon, en 't nu reeds, zonder haperen, tot m of r weet te brengen.
Maar al ware het, dat hy, na veel inspanning, gelyken tred wist te houden met dat knappe kind - byna alle kinderen komen ons, grote mensen, knap voor, en dit heeft nog andere oorzaken dan de ingenomenheid der ouders! 't Ligt namelyk vaak aan onze ál te ver gaande ónknapheid - nu, al ware het, dat Papa even snel leerde als 't nooit-pruimen-plukkende Jantje, dan nog zou hy voor dat Jantje moeten onderdoen, indien er na drie, vier weken onderzocht werd, wie de van-buiten geleerde klanken 't best had onthouden.
Ik kan niet beslissen of dit verschil wordt veroorzaakt door ze-kere betrekkelyke leegte in de hersens van het kind, of waar dan 't denkvermogen z'n werkplaats hebben moge. De verontschuldiging ‘wy, grote mensen, hebben zóveel in ons hoofd’ ligt voor de hand. De indrukken die elke omgeving - zelfs die van Kaspar Hauser vóór z'n zestiende jaar - aan het kind opdringt, en nolens volens tot gedachten en denkbeelden te verwerken geeft, zyn misschien: stellig, en zeker: verhoudingsgewys, evenveel in aantal, en even gewichtig als de onze. Juist die betrekkelyke ledigheid van den kinderlyken geest maakt de inzuigende werking - horror vacui! - des te krachtiger, en de oorzaak dat we ons in dit opzicht boven den knaap of het meisje verheven achten, ligt aan zekere hebbelykheid om de zaken meer naar den maatstaf van persoonlyk of maatschappelyk belang te schatten, dan naar de psychologische waarde. Voor den wysgeer is de zucht van den knaap, om door vals spel z'n makkertje een knikker te ontstelen, een ziekteproces van gelyken aard, als de toeleg van een kamerlid om een minister, wiens plaats hy wil innemen, te doen buitelen over zeker soort van amendementen of motiën van orde.
Toen ik in myn Ideeën iets dergelyks behandelde, heb ik de gissing geuit, dat we in onzen geest slechts ruimte hebben voor een bepaald quantum. Er zyn voor die gissing veel gronden aan te voeren. De knaap die brandsticht, en - terecht - niet-schuldig wordt verklaard, omdat hy handelde: ‘zonder oordeel des onderscheids’ - een schone uitdrukking, die misschien de beste definitie geeft van wat we kortheidshalve verstand noemen - zal z'n eigen kever zonder fout herkennen onder alle goudtorren zyner makkers, en moet dus in dit diertje onderscheidende tekens hebben opgemerkt, die ontsnappen zouden aan 't waarnemingsvermogen van de rechters, die, met oordeelkundige toepassing van hún onderscheidingsvermogen, hem z'n brandstichting vergaven. Herders - ik vraag vergiffenis aan Virgilius en Florian - zyn uit den aard der zaak onontwikkelde, bekrompen, en zelfs gewoonlyk ruwe wezens. Welnu, elke herder kent alle individuen zyner kudde, al waren 't honderden, uit elkander, en verwondert zich over 't gebrek aan onderscheidingsvermogen des vreemdelings die, om iets te kunnen onderscheiden, het grove verschil van geslacht, grootte of kleur nodig heeft. En meer nog. Herders waren onze eerste leermeesters in sterrekunde! Den stedeling is het firmament één verwarde menigte lichtende puntjes. De man of volksstam die gedurig ronddoolt op hei, in steppe of woestyn, is door 't horror vacui dat ik reeds aanhaalde, gedwongen kennis te maken, eerst met de groepen der sterren, en daarna met elk dier lichtvonkjes in 't byzonder. Hy kan weldra niet niet-weten dat deze ster blauwig schittert, die andere roodachtig, groen, wit of geel. De melkweg dringt zich aan z'n waarnemingsvermogen op. 't Is hem ónmogelyk de Orion te verwarren met de Zevenster, al zie hy dan in dit beeld aanvankelyk slechts zes vuurvonken, en later, na onwillekeurige oefening, veel meer dan zeven. Hy kán niet onkundig blyven van 't verschil tussen vaste sterren en planeten, die correcte beschryfsters der resultante van eigen traagheid, en oneindig verschillende aantrekking aan alle zyden.
Uit een en ander zou misschien kunnen besloten worden, dat we allen even wys zyn, kind, herder, grootvader, gy en ik. De toepassing van die wysheid - i.e. het beleggen van dat weetkapitaal - is een andere zaak, waarmee ik me nu niet verder inlaat, dan om terloops te klagen over onze verregaande onhuishoudelykheid.
Doch er is een bedenking die ons belet de stelling omtrent deze gelykheid, gaaf aan te nemen. Hoe kan de wetenschap, het weten, ener zaak ons beletten tevens iets anders te weten? Ligt er in het begrypen der waarheid: dat twee maal twee, wat de abstrakte waarde van het produkt aangaat, gelyk is aan vier, een beletsel voor het opnemen in onzen geest van die andere waarheid, dat twee maal drie zes uitmaakt? Immers neen. Men zou integendeel daarin een hulpmiddel kunnen vinden, om ook andere arithmetische verhoudingen lichter te overzien, en gemakkelyker tot z'n geestelyk eigendom te maken. Het wordt als een loffelyke byzonderheid geroemd, wanneer iemand acht, tien, of meer talen verstaat. Mezzofanti had het tot dertig of veertig gebracht. Welnu, ik vind het niet-verstaan van nog een paar honderd andere, in hém vreemder, dan 't wél kennen van die drie dozyn. Wat zou men zeggen van den knaap die geen Frans kon leren, omdat hy reeds Latyn en Grieks verstond? Is 't moeilyk, te weten dat ik door huwelyk met uw zustersdochter, uw behuwd-neef ben geworden, omdat er reeds een ander nichtje van u getrouwd is? Zou 't uw onderscheidingsvermogen bezwaren, twee of drie neven uit elkaar te kennen?
Twee of drie niet! Maar... als de vruchtbaarheid uwer zuster, en de beminnelykheid van haar vrouwelyk kroost, gedoubleerd met fatsoenlyk uitzet, u oom maakte van honderd, duizend, van millioenen neven, ja... dan...
Dit is volkomen waar, en een der redenen waarom de afstammelingen van Adam zich niet kunnen gewennen met elkaar om te gaan als ooms en zusterskinderen. Wat ik niet betreur, want ik houd niet van veel familie.
Het schynt dat de van elke werkzaamheid - beweging! - onafscheidelyke wryving zekere vermoeienis en afstomping teweeg brengt, welker uitwerking wy - alweder by mangel aan onderscheidingsvermogen! - eerst gewaar worden, nadat zy een vry sterken invloed hebben uitgeoefend. Zo voelt de wandelaar niet dat hy vermoeid is, voor hy sedert 'n paar uur bezig was met vermoeid worden.
Zeer trage mensen - in dit geval tot opmerkzaamheid gespoord door afkeer van inspanning: ongelyke oorzaken hebben vaak gelyksoortige gevolgen - komen spoediger dan anderen tot het besef der som van uitgegeven kracht. De Sybarieten hadden 't in lichamelyke en geestelyke gierigheid zó ver gebracht, dat ze moe werden by de gedachte aan iemand die werkte, en suf by 't denkbeeld dat men naar de oplossing van een raadseltje zocht. Anderen, yveraars, bemerken het afnemen hunner kracht in 't geheel niet, voor 't deficit zó groot is, dat ze, als de boodschapper van de zege by Marathon, dood neervallen aan den voet der archonten.
Meer of min traag zyn we allen.
En 't is deze traagheid die Sjibboleths en Sibboleths uitvond, om door 't luisteren naar het verschil tussen dien s en dien sj, op de gemakkelykste wyze te weten te komen of er een Benjaminiet moet vermoord worden... en hoe de tekens die het alfabet uitmaken onzer liberale verplichtingen, op elkaar volgen.
- Liberaal m'nheer! Ik ben liberaal.
- Passeer!
- Conservatief...
- Sla den hond dood! Hy heeft al de vrouwen van den Leviet tot echtbreuk gedwongen! Hy heeft den harem van den Perzischen Sjah verpest met romans van De Kock! Hy heeft... voor de doodstraf gestemd! Hy is... griffermeerd, orthodox! Hy gelooft aan pauselyke onfeilbaarheid! Hy is tegen vryen arbeid! Hy sluit z'n winkel op Zondag! Hy... hy... hy...
Kortom, sla dood den hond!
Ach, er liggen by de veren der Jordaan stapels lyken van Benjaminieten, die wel ietwat moeite hadden den s en den sj behoorlyk te onderscheiden, maar niet in 't minst schuldig waren aan mishandeling der Levietevrouw!
Oprecht alzo, door traagheid!
Het oordeel des onderscheids vordert arbeid, en dien arbeid schuwen wy, Sybarieten als we zyn:
Liberaal? Passeer!
Conservatief? Weg daarmee!
Ik beweer dat het liberale mensenplicht is, niet zo Sybarietisch tienstammig-joods te werk te gaan, en ik hoop enige wenken te geven, die wellicht dezen of genen - mits hy niet te bevreesd zy voor vermoeiende wryving - zullen opwekken tot uitbreiding en betere formulering myner denkbeelden.
Woorden drukken vaak slechts by benadering uit, wat wy bedoelen. De benamingen konserveren en behouden, in staatkundigen of maatschappelyken zin, kunnen onmogelyk beduiden: alles laten zoals 't is. Evenmin zullen de velen die vooruitgang voorstaan - j'en suis! - beweren dat élke verandering een verbetering wezen zou. Krankzinnigheid mag niet verondersteld, zy moet bewezen worden, en al tasten nu de beide partyen in Staat en Maatschappy elkaar dikwyls aan op een wyze, die vice versa byna aan dezen juridischen eis voldoet... voldongen is het pleit niet.
En behouders én liberalen moeten, vóór het tegendeel bewezen zy, geacht worden het goede te beogen. Het verschil ligt slechts hierin, dat dezen dit doel trachten te bereiken door méér of ándere verandering van 't bestaande, dan geraden voorkomt aan de eersten. Ook is het onderscheid wellicht te zoeken in een kwestie van opportuniteit alleen, en zou dus eigenlyk neerko-men op iets als 't vóór- en nagaan der horologiën van Peter en Paul, die beiden de verderfelyke kroeg willen verlaten, maar die intussen niet verlatende, blyven zitten babbelen over 't juiste ogenblik van naar huis gaan.
Ik kan my niet onthouden hier enige regelen af te schryven, uit het schone stuk van Mr S. van Houten (Noorden, 6 Mei jl.):
Een politiek schryver van naam is eens na examinatie van myn gevoelens tot het resultaat gekomen, dat er tussen my en de andere leden der liberale party ‘in beginsel’ geen verschil bestond. Hy had er wel kunnen byvoegen dat tussen my en een groot deel der conservatieve leden ‘in beginsel’ ook geen verschil bestaat. Het geldt ook tegenover hen slechts een verschil van tyd. Ik zal het met een enkelen trek ophelderen. Andere liberalen zeggen my: ‘Wy zyn het in beginsel met u eens; daar moet het heen, maar laten wy dat aan onze kinderen overlaten.’ En de conservatieven: ‘Wat gy wilt is goed, maar voor onze kleinkinderen, of over een of twee eeuwen’.
Een welwillende medegast, die de strydende partyen voorsloeg, den waren huistyd te zoeken in 't gemiddelde van de veronderstelde afwykingen, zou hun een slechten dienst bewyzen. Gemiddelde waarheid is per se ónwaar, en een ongelukkig sibboleth voor trage geesten. Niets bewyst dat er de minste evenredigheid bestaat in 't voor- en nagaan der uurwerken van Piet en Paul. Misschien zelfs lopen ze beide te snel of te langzaam. Wellicht staan ze geheel stil. Ook is 't mogelyk dat de wyzers los zitten, en zich lenen tot allerlei gewenste dwaling. Wien het om waarheid te doen is, trachte, zonder acht te slaan op onjuist overgebrachte of verkeerd opgevatte gegevens, te weten te komen: hoe laat het is, onverschillig welk horologie daardoor worde gekrenkt in z'n goeden naam.
Dit is conservatieve plicht en liberale plicht.
Leggen zich de conservatieven op de vervulling van die plicht toe?
Het antwoord op deze vraag behoort, volgens het opschrift van dit vertoogje, heden niet tot onze bemoeienis, schoon ik niet zal kunnen nalaten daarop nu en dan te doelen.
Doen het de liberalen?
Soms niet, dikwyls niet. Zy doen het zelden.
En, wanneer ik hierin juist oordeel, is hun schuld des te groter, omdat ze aan de leuze die ze tot de hunne maakten, verschuldigd zyn hun eigen Liberalismus liberaal op te vatten. Gebrek aan vryzinnigheid in liberalen, herinnert aan beschonken matigheids-apostels. Onliberaal conservatismus moge men wraken uit min of meer goed bestuurde zucht naar vooruitgang, onliberale vryzinnigheid is een contradictio in terminis, is onzin. Een onzin, zó stuitend, dat ik hen die zich daaraan schuldig maken, verdenk van iets ergers dan inkonsekwentie, van huichelary, daar 't me ondenkbaar voorkomt dat zy, te goeder trouw, onbewust van hun eigen tour de force - zonder verwytende keelpyn dus - zulke onlogische kemels zouden kunnen slikken, als we dagelyks zien gebeuren.
Te Brussel heb ik een man gekend, die aller-liberaalst was. Geen peulschilletje was hem zo onverschillig als de H. Maagd. Hy schold het mens erger uit, dan ze, naar myn inzien, verdiende. Aan den Duivel geloofde hy niet, en aan God zeer weinig, waarin hy alzo byna konsekwent was. Jezus was in zyn ogen een goed mens, nu ja... maar een onpraktische dweper. De Opstanding ...bah! De Hemelvaart... gekheid! enz. enz.
't Spreekt vanzelf dat onze liberaal - z'n huiskleur was katholiek - niet vastte.
- Gekheid, m'nheer, grote gekheid! Die papen hebben goed praten. Zy eten oesters en allerlei vis. Maar als je werken moet - de man was eigenaar van een goed beklant koffiehuis, dat noemde hy werken - als je werken moet voor den kost...
- Dan vast je niet, dat is duidelyk en liberaal gesproken.
- Juist! Ik doe 't niet, ik doe 't niet, al praten die papen zich den mond stuk. Den Vendredi-Saint... nu ja, dat maakt 'n uitzondering, op dien énen dag kan men licht vis eten. Men moet toch iets doen, en die éne dag...
Ik had genoeg van dien kerel, en zoog den indruk op.. dat in België niet alles liberaal is, wat vlees eet op vrydag.
Zoude in Nederland alles liberaal zyn, wat zich daarvoor uitgeeft? Alles, wat als zodanig by verkiezingen wordt aangeprezen? Alles, wat zichzelf zo noemt?
Och, ik geloof dat we, by 't doorbladeren der katechismen van vele ongeloofs-voorvechters en vryhandels-helden, stuiten zouden op menige vendredi-saint!
Dezelfde man die, met min of meer moderne halfheid, of godin-de-natuurzoekery, op dominees en kerken schimpt, betaalt zeer gewillig - nu, dat is burgerplicht, maar: zonder protest! - zyn bydrage aan het onderhoud van kerk en priester. Dezelfde man die - uit onkunde dikwyls - den bybel minacht, zendt z'n kinderen naar de katechisatie, waar uit dien bybel gedoceerd wordt. Dezelfde man die laag neerziet op den tyd der gilden, vindt het zeer natuurlyk dat er misdaad wordt gevonden in 't genezen van een zieke door 'n ongediplomeerde. Hy heeft een uitzonderende vendredi-saint gereed voor elk voorkomend geval, waarin zyn gezond verstand hem leiden zou tot een - liefst vermeden - ondergaan der slotsommen van z'n eigen beginselen. En zie eens die kemelslikkende heren in de volksvertegenwoordiging! Wordt niet elk jaar - om eens iets te noemen - het bespottelyk budget van Eredienst gaaf aangenomen, ook door de meesten onder hen die, als ik, in het leven zelf met die zogenaamde eredienst niets te maken willen hebben?
Het opsommen der inkonsekwentiën van de liberalen, op staatkundig gebied, ga ik nu voorby. Zeer voorzichtig heb ik boven dit opstel den titel: over zeker soort van liberalismus geschreven, daar het myn bedoeling niet was, my ditmaal te bemoeien met de politieke hansworstery, waaronder Nederland gebukt gaat. Slechts terloops roer ik de taktiek aan, waarmee de stryd tegen het zogenaamd behoud gevoerd wordt, en waarby men, wat toon, keuze van wapens, en vooral wat bekwaamheid aangaat, dikwyls genoopt wordt tot sympathie met de tegenparty. Ik spreek nu niet van de ‘liberale’ begrippen over de Schoolwetgeving. Niet - vooral ook! - over de manier waarop de liberalen, sedert 1848, alle herstel van 't zieke Insulinde hoe langer hoe moeilyker, en gaandeweg onmogelyk maken.
Dit ‘gaandeweg onmogelyk’ is aan 't adres van myn zeer intiemen vyand De Waal, die met z'n agrarische wet de kroon heeft gezet op 't verdelgingswerk dat voor twee-en-twintig jaren een aanvang nam. Wie - als de heer Van Lier die thans met z'n diepe kennis van indische zaken, de lezers van 't Bataviaas Handelsblad voorlicht - nog altyd, ná Havelaar, niet weet wat er in Indië moet of had moeten gedaan worden, zal 't nooit weten. 't Is te eenvoudig zeker!
De bepalingen waren zo slecht niet. Integendeel, er was veel schoons in. Maar ze werden verkracht, en men wyt nu aan een stelsel wat veroorzaakt werd door afwyking van dat stelsel.
Tegen die verkrachting der wet heeft Havelaar zich verzet, en de natie koos party voor Duymaer van Twist en de zynen. Heeft men nu 't recht verwonderd te zyn, dat de zaken gaan zoáls ze gaan? Over honderd jaren, als de thans heersende cliques zullen vervangen zyn door andere, zal men vragen of het volk met blindheid geslagen was? Wat ik eiste was: recht, volgens de wetten die bestonden en waarin zoveel schoons was! Het verbeteren van die wetten ware van latere zorg geweest. Maar welke oprecht gemeende wetsverbetering is te wachten van een meerderheid, die 't gewetenloos verkrachten der bestaande bepalingen goedkeurt, en daardoor voor latere wyzigingen tot regel maakt? Al ware er sedert twintig jaar in Den Haag niet zoveel onpraktisch knoeiwerk voor den dag gebracht, al waren de gemaakte veranderingen inderdaad op zichzelf goed - er scheelt véél aan! - dan nog is er geen verbetering denkbaar, na 't yken der mening: dat de bepalingen niet behoeven opgevolgd te worden, feitelyk gemanifesteerd in 't verguizen van Havelaar die daarover anders oordeelde.
Neen, ik wilde my in dit stuk bezighouden met zekere goedevrydagjes der liberalen, in 't dagelyks leven.
Wat zou het woord Liberalismus, ook in dit opzicht, behoren te beduiden?
Alle definitiën zyn moeilyk. Ik heb het recht een welwillende - liberale! - uitlegging myner woorden te vorderen, en verzoek tevens die niet te snel, zonder overweging, af te keuren.
Liberaal zyn bestaat: in het voortdurend gemoedelyk zoeken naar waarheid, en in 't eerlyk toepassen van de verkregen resultaten.
Sommigen zullen beweren dat dit even goed van Conservatieven zou kunnen verondersteld worden, doch ik geloof dat dit onjuist geoordeeld is.
Iemand die de voorkeur geeft aan een trekschuit of diligence boven een spoorwagon, omdat de stoomfluit hem de oren verscheurt, of wyl hy misselyk wordt van 't vervelend: ‘Kaartjes, heren!’ of ook uit tegenzin in de plageryen die zekere directiën zich veroorloven, is niet per se óm en dóór die voorkeur, conservatief of reactionnair. Dit zou wél 't geval zyn, indien hy het reizen met spoorwagens afkeurde en vermeed, omdat z'n grootvader schipper van 'n trekschuit was. Wie naar waarheid zoekt - in dit voorbeeld: wie naar het minst gebrekkige tracht - zonder terugzicht op oud of nieuw, is liberaal, is vryzinnig, onverschillig of de uitslag zyner keus overeenkomt met opiniën van voorouders, of later blyken zal overeen te komen met de mening van het nageslacht.
En nu het tweede lid myner definitie: het eerlyk toepassen der gemoedelyk gezochte waarheid. Wie de spoorgelegenheid beter vindt, en tóch z'n familie in de trekschuit stopt, is dáárom onliberaal, wyl vryzinnigheid wel in meningen - waarschynlyk zelfs in indrukken - een aanvang neemt, doch niet tot rypheid komt, en alzo niet als volkomen geheel bestáát, wanneer zy zich niet in handelingen openbaart.
De behouder heeft - en mág van zyn standpunt hebben - een geheel anderen leidraad. Hy is - eens voor al hebbende vastgesteld, dat het goede is saamgevat in gehoorzaamheid aan traditie, bybel, gewoonte, wet, jurisprudentie of zo-iets - volkomen verantwoord, indien hy zyn eenmaal gekozen richtsnoer volgt, en menig liberaal zoude wél doen een lesje in konsekwentie te nemen by ware, echte behouders. Dat er ook onder conservatief koren veel kaf wordt gevonden, spreekt vanzelf.
Dominee Knack te Berlyn, die met z'n bybel in de hand, het draaien van de zon staande houdt tegen Kepler, Copernicus, Galileï en al degenen die na deze heren zo gemakkelyk aan hun aardedraaiende wysheid gekomen zyn, noem ik een behouder van de echte soort, en ik heb eerbied voor 's mans eerlykheid, al zy 't dan niet voor z'n verstand. Het e pur si muove van Galileï is beroemd... ten onrechte: want toen de nood aan den man kwam, trok hy die woorden in. Probeer eens dien Dominee Knack z'n: en tóch staat ze stil! te doen intrekken!
Men vergunne my hier het verhaal in te lassen van een voorval dat, volgens de engelse couranten, voor tien of twaalf jaren heeft plaats gehad. Een van Liverpool, ik meen naar Australië, bevracht schip had ruim de helft der reis afgelegd. Op eenmaal komt de kapitein op het dek en gelast den wachthebbenden stuurman ‘wenden’ te kommanderen. De vrome schipper ‘naast God’ - cognossementen-styl - had in z'n hut ‘een verschyning van den Heer’ gehad, die hem gelastte naar Liverpool terug te keren. Na enig vry lauw tegenstribbelen van den stuurman - ‘de maand draait toch’ zal deze gedacht hebben - kreeg de Heerverschyner zyn zin, en dus de Heer zelf ook. De reders echter, géén Heer gezien hebbende, ontnamen den man zyn betrekking - nogal verstandig, vind ik - maar ik heb niet gelezen dat ze tegelykertyd den hoed afnamen voor z'n konsekwentie. Dit laatste zou ik gedaan hebben, gelyk ik doe by dezen.
De voorbeelden dat vaders hun kinderen ombrachten of wilden ombrengen naar Abrahams en Jefta's voorbeeld op Gods bevel, zyn talloos, en de oprechtheid der overtuiging van zulke gelovers is roerend. Welke tegenhangers van trouw aan het goede, zónder Heer, heeft het Liberalismus aan te wyzen?
En eindelyk, als vierde voorbeeld van konsekwent geloof, welk liberaal zou den moed hebben de resultaten van zyn streven naar waarheid zo onbeschroomd bloot te stellen aan den gesel ener vyandige, onkundige - en daardoor meestal wrede - kritiek der xixde eeuw, als de dappere Pius ix? Eerbied voor dien man! Zien de tegenstanders der pauselyke onfeilbaarheid dan niet, hoe hy - de laatste der katholieken! - met de flarden van het Labarum in de hand, op de bres springt van den binnenmuur der byna ingenomen en weldra onverdedigbare vesting? Met het In Hoc Signo op de lippen wil hy sterven, en al zy het dat deze heldenmoed den vyand niet afweert, die weldra in hém den laatsten stryder zal verslagen hebben, toch behoorde de standvastigheid van dien grysaard ánders te worden beoordeeld, dan deze, - zeer ónliberale, liberale vyand gewoon is.
Wys me tien liberalen van 't gehalte des aartsbehouders Pio Nono, en de wereld is ons!
En die man wordt in de ure des gevaars verlaten door sommigen die zich Katholiek noemen! Waar blyft de algemeenheid der kerk, het katholicismus, na 't verstoren van den énen focus van gezag? Katholieken die den braven Pius afvallen, staan beneden halve - misschien zelfs onder valse - Liberalen, en dat is al zéér laag. Orthodoxie... met hindernissen en uitzonderende goedevrydagen is verraad. De meeste zaken van dien aard komen neer op een fiks en eenvoudig: sit ut est, aut non sit. Wat daarvan afwykt, is uit den onlogische.
Het verschil en de overeenstemming tussen de methoden waarop én liberalen én behouders naar waarheid zoeken - voor zoverre aan beide zyden oprechtheid mag verondersteld worden - zou by benadering kunnen worden geschetst door de vergelyking met twee rekenaars, wien 't beiden evenzeer te doen is om correkte oplossing der vraagstukken, doch waarvan de een elken te gebruiken logarithmus telkens zelf berekent, terwyl de ander eens voor al z'n heul zoekt by Callet of vader Douwes. Het laatste is gemakkelyker.
Maar er zyn fouten in de tafels van Douwes en Callet.
En... de ander? Maakt ook hy geen fouten?
Gewis. De kans is zelfs dat hy zich vaker of grover vergisse dan de eerste...
Maar dit zy de vraag niet. De vraag behoort te zyn: of de rekenaars... weg met die al te hinkende vergelyking, want Douwes en Callet zyn prachtstukken van nauwkeurigheid, tegenover de verwarde traditiën die ze hier zouden voorstellen. De vraag zy: wie beter verantwoord is als denker, als wysgeer? Hy die zich aanhoudend inspant, in elk voorkomend geval zich af te vragen: wat is waarheid? Of de ander die zich tevreden neerlegt by 'n stupide: 't staat zo in 't boek!
De vraag is: wie beter beantwoordt aan z'n roeping als mens? Wie meer arbeidt? Wie meer bydraagt in de schatkist der algemene intelligentie? Wie meer moed toont? Wie meer offert? Dat is, alles saamgenomen, wie hoger staat?
Wie meer offert? Ja! De arme liberaal die gemoedelyk naar waarheid streefde, en zich in zyn slotsommen vergiste, wordt wreed gekruisigd, door hen vooral die zich nooit vergisten, omdat ze zich allervoorzichtigst van streven onthielden. Er behoort kracht toe, en moed, diepe, innige godsdienstmoed - liefde tot waarheid! - om zich niet te laten afschrikken door de vele Golgotha's... gereed den zondaar te ontvangen, die schuldig was aan anders-dwalen dan de meerderheid.
En zelfs al dwaalde hy niet, al daagde er aan de kim een licht, dat weldra de juistheid zyner mening zal beschynen met zegevierende helderheid... ook dat moet geboet worden in een wereld, wier schaamte over eigen laagheid zich openbaart in wrok tegen den edelmoedige die haar tot zich wilde opheffen.
Nog altyd dorst het volk naar profetenbloed. De ziener die juist zag... wordt gedood, omdat er in de scherpte van zyn blik verwyt ligt voor de blindheid der menigte. De ziener die zich vergiste... sterve aan de schuld zyner vergissing.
Voelt men niet alzo het verschil tussen het gewicht, den uitslag, en de verantwoordelykheid, van het liberaal streven naar waarheid, en van een gelyk pogen der behouders?
Zouden we niet zelfs een stap verder mogen gaan, en aan 't voetstoots aannemen van pasklaar gelegde begrippen - orthodoxie in alle betekenissen - den eretitel van gemoedelyke waarheidszucht ontzeggen? Zouden we niet nog bovendien mogen aannemen, dat eigenlyke orthodoxie in zekeren zin niet bestaat, daar de steilste behouder niet zozeer rechtzinnig is in de - staatkundige, godsdienstige of traditioneel-maatschappelyke - leer, als wel verkleefd en gehoorzaam aan de wyze waarop ‘tegenwoordig’ die leer door de meesten wordt opgevat?
Dat zouden wy, en misschien ware dit plicht, daar er in het wyzen op de inkonsekwentiën van behouders een vermaning ligt voor liberalen, om ook van hun zyde een paar goede-vrydagen door te stryken in den sleurkalender die de plaats innam van het geloof. Om echter zeker te zyn, ditmaal niet verder af te dwalen dan me lust, bepaal ik my tot de aanhaling der volgende regelen uit het - nog onuitgegeven - drama: Vorstenschool.
Een koningin, die excentriek genoeg is haar rang als roeping te beschouwen, spreekt:
Wat heden liberaal heet, zal weldra
Behoren tot den oude-pruikentyd,
En wat conservatief genoemd wordt... was
Nog kort geleden, ultra... radikaal.
Niet in het schermen met die woorden ligt
De roeping van den wysgeer, van den staatsman.
De vraag zy niet, wat nieuw is, en wat oud?
Niet, of een denkbeeld pas-geknipt is voor
Het lyfje van de speelpop ener clique?
Niet, of 't behagen zal aan A en B?
Of 't sluiten zal in 't lystje van Y, Z?
De vraag zy, als Pilatus' vraag: wat waar is?
En meer nog: meent ge dat de woorden juist zyn
Waarmee men 't goede en schone in vakjes deelt,
Als schelpen in de kast van een museum?
Neen, neen, zó ingeworteld is 't ónware, dat
De naam zelfs der partyen leugen is.
Wie zich vryzinnig noemt en liberaal -
Omdat hy anders dwaalt dan grootpapa -
Is vaak, en niet als mens alleen, maar ook
Juist in zyn zogenaamde staatsmanskunst,
Zo vastgeroest en stram, zo ónvryzinnig,
Bekrompen en ónliberaal, dat by
De ramp der zaak, nog de ironie van 't woord
Haar bytend gif in de open wonde spuit...
En 't arme volk - al dankend voor 't genot
Van 't liberaliserend hongerlyden -
Met smart doet uitzien naar de rampen van
't Behoud.
Welnu, 't behoud dan?
Ha, ha, ha,
Behouden, konserveren? Wat? Het oude?
Volstrekt niet. Ook dit woord is leugen. Nooit
Zag ik behouders met een vygeblad
Gekleed, of... niet gekleed, nooit met een pyl
Van visgraat zich het déjeuner verdienen.
Zy dragen zyden kousen, zwarte frak...
Niet eenmaal zelfs een punthoed meer... en als
Er een behouder opstond uit het graf,
Waarin hy sinds een eeuw zich... conserveerde,
Hy zou zich erg'ren aan z'n afgevallen kleinzoon,
Die toch in eigen oog behoudend bleef.
Behouden? Wat? Wát wordt behouden? Niets!
Dan... eigen geld en goed... als 't mooglyk is,
En... wat vooroordeel tegen nieuwigheid,
Maar... niet te véél vooroordeel. Juist genoeg
Om, met ‘behoud’ van kwasi-deftigheid,
Te delen in de winst die 't nieuwe geeft.
Zaagt ge ooit behouders tyding weig'ren, die
Gebracht was met de telegraaf? Of ooit,
Uit afschuw van den nieuwerwetsen stoom,
De vrouw van een conservatief aan 't spinwiel?
Behouden zy die zich behouders noemen,
De fiere hoogheid van het voorgeslacht
Dat, heersend, onderdrukkend, als ge wilt,
Zich 't lot van zyn vazallen - uit belang,
Het zy zo! - aantrok? Is niet van de pest
Der middeleeuwse mensenplagery,
Alleen behouden wat nog voordeel geeft...
De vruchten van den arbeid? Opgegeven
Wat de' arbeid kon verzoeten: patronaat?
Zo is 't!
Behouden? Wat? Wat gistren was?
Een jaar terug? Een eeuw? Waar is de grens
Die oud van nieuw zou scheiden? Wat is oud?
Het bruidskleed myner moeder was eens nieuw,
Ik zou het nu niet dragen zonder spot.
De kolder van Gustaaf Adolf is oud,
En zal wel nieuw geweest zyn in zyn tyd.
Was Alexander oud, de Grote? Neen!
Hy vond zyn richting zeer modern, en schold
Op de ouwerwetse generalen van
Filippus. Hield het oude in Memfis op?
In Babylon of Thebe, by de pyramiden?
Dat kan niet zyn! By 't bouwen van die dingen,
Had elke dag een dag die gister was,
En elke slaaf, die met de zweep tot spoed
Werd aangezet, een striem van vroeger zweepslag...
Herinn'ring aan den tyd vóór de' eersten slag.
Of moet men verder nog teruggaan? Hoe ver?
Tot op de steenperiode? Verder nog?
Tot in den tyd der trage mastodonten...
En moet de mens, om trouw te zyn aan 't oude,
Modellen zoeken uit de tyden... zónder mens?
Behouden? Wie durft liegen van behoud?
Waar is Assyrië, wáár Rome, wáár Carthago?
Wáár Charlemagne's reuzenryk? En wáár
De kleine hoogheid van ‘Louis-le-Grand’?
Weg... weg! De plaats is ingenomen door
Iets anders, dat op zyne beurt vergaat
Om andren efemeren plaats te maken.
Wie van behoud spreekt, tone een zonnestraal
Van gister... één atoom dat, onder 't noemen
Van 't woord slechts, niet millioenen maal
Zich huwde aan mede-atomen, echtbreuk pleegt,
En - in z'n ontrouw óntrouw - 't nieuw verbond,
Met eind'loos overspel, als 't oude, schendt...
Hy tone één zaak, één denkbeeld, één gedachte,
Eén indruk, één gevoel, dat is als 't was...
En zegge dan: ik ben behouder! Eerder niet!
Wie kan ons zeggen, wat begin is? Welke stip
Van d' evenaar kan roemen: ‘ik heb 't eerst
De zon gezien, by my begon de dag!’
Wat is beginnen? Wat is einden? Niets!
Bewegen zal altyd, wat eens bewoog,
Bewegen, voortgaan - niet vooruitgaan immer! -
Is voorwaarde en bestemming van het zyn.
Bestaan is: anders worden. Elke terz
Van een seconde draagt z'n navelmerk
Als wy. Wie 't loochent, zegge: ik had geen moeder...
‘Niets is moeilyker dan het alfabet’, zeide ik...
Maar 't is tyd dit eerste gedeelte van myn ‘Divagatiën over zeker soort van Liberalismus’ te sluiten. In de volgende stukken zal ik meer in byzonderheden treden.