Multatuli.online


Monarchologie

Na enig zwygen ging Adolf heel goedmoedig aldus voort:

- Potztausend, jongen, ik was ook zo kinderachtig toen ik nog keizer was. Voor den dood was ik... doodsbang - onder ons, dat waren de meeste ridders, anders hadden de papen zo'n invloed niet gekregen! - en toen ik hier aankwam, begreep ik dat de hele zaak eigenlyk niets om 't lyf heeft. Maar wel spyt het me, dat ik daarboven niet wat meer ben geweest dan 'n keizer die ridders vechten liet en torens bouwde. Als ik ooit terugkwam op de korst, zou ik trachten 'n goed mens te zyn. Logos heeft me verzekerd dat dit 'n hoge rang is... ja, de hoogste. En wat Logos zegt, is waar.

Wees gy nu maar tevreden, en zorg dat ge 't een beetje verder brengt dan tot zo'n miserabel keizerschap, en wees niet te haastig, en leer wat er te leren valt, en deel 't behoorlyk mee aan anderen... die op hun beurt uw onderwyzers zyn, meer dan ge weet of bekennen wilt. Wat zou er terechtkomen van uw menstekenen, als er geen mensen waren die poseerden? En scheldt uw modellen niet uit. Dat jaagt de bevalligheid van hun trekken, uit uw atelier, en van je paneeltjes. Denk dat het niet plezierig is voor 'n lezer, daar zo naakt te zitten als Pauline Borghese by Canova. Hy stookte zwaar, en dat maakte de zaak draaglyk, zei ze. Gy echter zet deuren en vensters open, zodat alles bevriest tot uw leden-mannekens [*] Mannequins, een woord dat de Fransen uit het Hollands of Vlaams annexeerden. toe. Waar was ik?

- Meester, ge zoudt iets zeggen over den grootsten kemel...

- 't Doet me genoegen dat je goed geluisterd hebt. De tyd zal komen, dat je in staat bent een feuilleton te lezen. Ga zo voort. Juist, de grootste kemel! Duizenden sloegen ze dood, dood, dood... en er mocht geen kreukje komen in 't behang van m'n nichts ledikantje! Weet ge waarom niet?

* 
- Omdat ze uw nicht was?

- Neen, omdat ze zyn en hún nicht was, de nicht van die... hoe heten ze ook?

- Hohenzollern.

- Van die Hohenzollerns. Van de Bourbons. Van de Wittelsbachers. Van Carolingiërs en Merovingiërs. Van Yorken en Lancasters. Van Welfen en Ghibellynen. Van de Romanofs. Van Cyrus en Priamus. Van David en Herodes. Van Artaxerxes, Palaiologo, Kodrus, Comnenen, Martel en Pepyn. Van Victor-Emmanuel. Van Antiochus-Epifanes, Pharamond, Og, Nimrod, Barbarossa en Alexander den Grote. Van Achab en Jezabel. Van de fainéanten... 'n talryke familie! Van Cecrops, Danaus, Cadmus en Pelops. Van Arpad. Van Inachiden en Herakliden. Van Henri IV. Van de koningin van Scheba. Van Macbeth. Van Jagellonen, Habsburgen, Ptolemeeën en Arsaciden. Van Orelius den procureur. Van Iwan den slachter en Karel den gek... den zesden. Van Faraonen en Grimaldi's. Van de centauren Hengist en Horstan. Van Heirmannen, Hetmannen, Khans, Begs, Bey's, Orang-toea, Ricos-hombres, en Franken-Voorsten. Van Omar. Van de godsgeschenken aan Habesch en Corsica. Van Ataliba, Monteczuma en Guatemozin. Van de schoolmeesters Louis-Philippe en Dionys. Van Braganza's en Paus-Koningen. Van den wreden Alfons en de heilige Elisabeth. Van Messalina, Cleopatra en Katharina van Rusland, geboren Zerbst. Van despoten, dynasten en turannoi. Van den vaderdragenden Aeneas en de koninkjes zonder duim, uit Richteren zóveel. Van Radboud den Fries die naar de hel ging. Van Louis XVI die ten hemel voer. [*] ‘Fils de St Louis, monte au Ciel!’ Van roodharige Vikings en wat er woedendst woedde onder de Berserkers. Van Noordse Rollo's, Skandinavische Stoere's en Moskovitische Dobbre's. Van Basileën, in purper geboren. Van al wat zich wist te doen houden voor Dioskuur, Krishna, betoea of taboe. Van ieder die legioenen beguichelde met kleine laarsjes of grote woorden, met tekens in de lucht of champagnewyn en gloire, met circenses, regie-sigaren, of uitzicht op ongestraft plunderen. Van den zwerm ‘waardigsten’ na Alexanders dood. Van ieder die 't eerst onder z'n stamgenoten het bloedgierig geduld had een steen te slypen tot * 
wapen. Van al wat moordde met koperen staaf, toen burgerlui dat werk nog verrichtten met 'n stuk knoestig hout. Van ieder die in de messing-periode z'n bospubliek deed verbaasd staan over de nieuwigheid van 'n framee met yzeren punt. Van ontrouwe Majordomen, Stewards, Ruwaarden, Wakils, Praefecten, Graven en Hertogen, die hun meesters land, leger en gezag ontfutselden. Van al wat zich handig de uitvindingen ten nutte maakte van Schwarz, Congreve, Paixhans, Dreyse of Chassepot. Van Sultans, Soedans, Pakoe-Alam's, Baginda's, Caciquen, Soesoehoenans, Bels, Baäls, Els, Elohim en wat er al zo meer den naam droeg van ‘Heer’. Van Kaliefen, Inka's, Jang-di-Pertoeans, Kami's, Radja's, Schachs, Sjechs, Sjheiks, Padischahs, Caesars, Kaisers, Czaren, Khans, Kongs... hoe staat het met uw borst? Gy hoest een beetje.

- Meester, myn longen...

- Schon gut! Oefen ze wat, en ga gy nu eens voort. Ik ben niet verkouden, en heb dus geen oefening nodig. Noem wat koningen op. Stoor u niet aan chronologie... dat deed ik ook niet. 't Zal my benieuwen of gy den rechten noemt.

- Noemdet gy dan den rechten niet, Meester?

- Wel zeker! Maar er is één die allen vertegenwoordigt, en dat is de ware rechte. Wie 't geluk heeft een neef of nicht van hém te zyn, is 't ipso jure van de hele Sippschaft. Ik luister.

- Van Zyne Majesteit Willem den Derden, Koning der Nederlanden, Groothertog van Luxemburg, Keizer van Insulinde...

- Deugt niet! Men kan wel zien dat ge pas 'nen Holländer hebt gebruikt. Uw maag praat mee. Noem anderen.

- Van Keizer Plebisciet?...

- Ga voort, ga voort!

- Van Octavianus Augustus die 't leven van Caesar... voortzette. Van Eteocles en Polynices, scheikundigen na hun dood. Van Dagobert qui mettait sa culotte à l'envers, van Nausicaä's vader, die er geen wasvrouw op nahield...

- Laat de kommentaar weg. Die maken we hier-beneden zelf. Ga voort!

- Van Semiramis, van Agnès Sorel, Maintenon, Dubarry, Lola Montès...

- Hè?... Was gefällig?

- Vergeving, Meester! Van de Louis' en de Ludwigs, van de Hyksos, van de heptarchen, tetrarchen, duodecimarchen... allerlei archen. Van Bajazet, Timoer-Leng, Djengis en Attila. Van den lieftalligen heerser in Dahomey wiens naam ik niet weet...

- Dan hadt ge hem kunnen overslaan. Ga voort!

- Van Romulus, Remus, Egeria...

- Hè?

- Van Numa Pompilius, Meester. Van Tullus Hostilius, Ancus...

- Ik schenk je wat daarby hoort, tot Augustulus toe. Ga voort!

- Van Charlemagne en den koning van Rome-Reichstadt. Meester... ik begin moe te worden.

- Ganz wohl... ga dan maar voort. Het zal je goed doen.

- Van... van...

- Ga voort!

Ik moet bekennen dat m'n voorraad koningen aanving geweldig te dunnen. Ik trachtte byeen te sprokkelen wat ik kon.

- Al de keizers van China, riep ik.

- Goed. Ga voort!

- Al de dynastieën van Egypte...

- Zeer wel. Vivant sequentes! Ga voort!

- De honderden koningen uit Ilias, Odyssee, Exodus en... arabische vertellingen...

- Dat helpt 'n beetje. Ga voort!

- Meester, riep ik hoestend - en ik moet dit erkennen, enigszins ongeduldig - alle koningen die ooit over enig volk hebben geheerst!

Was het te veel verwacht dat ik meende nu 'n ogenblikje tyd te hebben tot uithoesten? Ik voelde me ontlast als de Keulenaar die, bluffende op 't aantal relieken in z'n Dom, zich verbeeldde al heel wat gezegd te hebben, toen hy zich op de een-en-twintig-duizend-negen-honderd-acht-en-negentig knieschyven van Ursula's kameraadjes beriep...

Helaas, ik had buiten myn gastheer gerekend! Men moet erkennen dat hy een lastig heerschap was. Alsof ik nog niets genoemd had, bromde hy me z'n ontevreden: ‘ga voort, ga voort!’ toe.

Myn toestand was vreselyk. Ver van myn dierbaar Vaderland... Ik zat in angst! Die Adolf zag er niet naar uit, alsof hy me 't minste prinsje schenken zou. Hy gaf me den indruk van Shylock, en sidderend betastte ik myn niet zeer vlezig lichaam, om te onderzoeken uit welk deel daarvan hy zich voorstelde, een pond dynastieën te snyden... helaas!

Als de toekomst van het koningschap daarvan afhing...

Heel bedaard, en als vorderde hy de gewoonste zaak van de wereld, gelastte hy me nog eens voort te gaan, en voegde er sarrend by: wenn ich bitten darf!

De minst magere delen van myn stoffelyke ikheid verscholen zich diep, diep, in 't granietbankje waarop ik zat. 't Scheen dat ze, als Espartero, geen lust hadden in 't souverein gezag.

- Wenn ich nochmals bitten darf!

- Meester, gy behoeft niet te verzoeken, gy kunt bevelen, maar...

- Ganz wohl! Welnu: ik beveel.

- Een koning die niet over 'n volk geheerst heeft?... Ik ben er, dacht ik:

- Melchi...

- Getroffen! riep Adolf. Maar dat riep hy te snel. Want terstond trok hy z'n goedkeuring in, toen ik met misplaatste blydschap voortging:

- Melchior, Kaspar, Balthasar, de monarchen van 3 Januari.

- Gekheid! Ook zy zyn wel bloedneven van m'n nicht Adelheid, maar staan haar niet nader dan de rest. Ik eis een cousin ϰατ᾽ ἐξοχǷν.

- Dien ken ik niet, zei ik beschaamd.

- Ge zyt nog dommer dan de biechtvader die my bediende, toen ik Keizer was. De kerel absolveerde voor 't vaderland weg. Ik wil u horen zeggen, wie de neef is: by uitnemendheid, van m'n nicht Adelheid? De neef in de honderdste macht, de neef die veroorzaakt dat ál haar neven haar neven zyn? Ga nu voort, en haast je wat!

In den angst van m'n hart riep ik Fancy te hulp, zoals ik gewoonlyk doe, als 't my te benauwd wordt gemaakt, en zy... ze werd ondeugend. Dat is háár gewoonte... als ik 't benauwd heb. Ze fluisterde my in, en ik rammelde in een adem na:

- Meester, uw nicht, de nicht der Hohenzollerns die haar zo vriendelyk behandelden, is tevens de nicht:

van Bérangers Roi d' Ivetot,

* 
van Lady Stanhope, the queen of the desert,

van Kaulbachs Leeuw in Reintje de Vos,

van Faedrische, Esopische, Lafontanische leeuwen,

van de leeuwen in Artis,

van Simsons honigleeuw,

van de leeuwen die Daniël niet opaten,

van den Nederlandsen leeuw,

van king-charles-leeuwtjes...

- Leeuwen genoeg. Ga voort!

- Van Adelaars en Walvissen, lucht- en waterkoningen.

- Geen dieren meer. Ga voort!

- Van Cambrinus den Bierkönig. Van... Assepoesters gemaal. Van... Batavia, de koningin van het Oosten...

- Ga voort!

- Van... alle Winterkoninkjes. Van... 't Haagse Dagblad. Van harten-, schoppen-, klaver- en ruitenheer... oef!

Meester, ik ben óp!

- Ja, zo zyt gy mensjes, antwoordde Adolf, goediger dan ik gevreesd had. Het scheen nu dat hy zich maar wat had willen vermaken met myn angst. Redelyk welwillend viste hy my op uit de granietmassa waarin ik nogal diep verzonken was. Ik meende reeds duidelyk de voetzolen van 'n paar antipoden te onderscheiden. En hy begon weer te schoolmeesteren:

- Wil ik je nu eens zeggen, waarom gy den rechten niet wist te noemen? Ge hadt meer lust aardig en geestig te zyn, dan wáár. Dat is 'n grote fout, m'n jongen... wen je dat af.

- Maar, Meester... dan lezen zy me niet!

- Dat 's hún zaak! En nu... wanhoop je aan 't vinden van den echten, oorspronkelyken hoofdneef?

- Meester, ik wanhoop.

- Sehr wohl! Je weet dus niet wien ik bedoel?

- Meester, ik weet het niet.

- Vorzüglich! Je kúnt niet?

- Meester, ik kan niet!

- Zum Entzücken... bezaubernd! Nu, dan moet je!

En Fancy, die altyd by-de-hand is, als er iets onmogelyks moet gedaan worden, riep, uit myn mond lachend, met luider stem:

- Van Melchizedek den gezalfden koning van Salem!

- Getroffen... endlich! Juist! De ware grond der beleefdheid jegens myn nicht ligt in de heilige zalf van dien algemenen stam-oom. Het doet me genoegen dat gy eindelyk geraden hebt. Het is verdrietig omgaan met mensen die men alles moet voorzeggen. Wie wat leren wil, moet iets geleerd hebben. Denk daaraan, ook vanavond in de vergadering...

Die Malek Zadok is de Aartskoning van wien elk rechtschapen heerser z'n heerlykheid afleidt. Bygeloof en baasspelen gaan altyd hand-aan-hand. Dat men beleefd is jegens 'n man die aan 't hoofd van de zaken staat, keur ik goed. Waarom zou men door lompheid of wrevel de taak verzwaren van iemand die belast is met verantwoordelykheid? Maar dat aanbidden van 't gezag als een heiligheid, is 'n fout die ulieder Geschiedenis ontsiert...

- De eerbied voor 't Goddelyk Recht is zeer aan 't dalen, Meester!

- Mitnichten! Als ik u nu liet doorspreken, zoudt ge my iets voorliegen van uw Beschaving, van uw Verlichting, van 't Onderwys, nietwaar? In myn tyd, dien gylieden de periode der donkere middeleeuwen noemt, pronkte men ook met zulke dingen. Wy ook verbeeldden ons al byzonder ver gevorderd te zyn. Elk geslacht vergelykt zich met het vorige, en blaast zich op zonder reden. 't Mensdom lykt wel 'n jongen die zich voor 'n eerst worstelaar houdt, omdat-i minder stram is dan z'n jichtige grootvader. De kinderachtige eerbied dien gy allen nog koestert voor zekere heilighedens... ziedaar, ge meent zeker dat gylieden daarin iets minder dom zyt dan myn tydgenoten? Fehlgeschossen! Althans er zyn uitzonderingen. In uw geschiedschryvery verwart gy altyd den indruk dien oude zaken op u maken, met de betekenis die daaraan gehecht werd toen ze nieuw waren. Wy bouwden geen ruïnes, gy vondt bouwvallen. Over 't geheel is niets zotter dan de wyze waarop gy mensen uw Geschiedenis opvat... nu ja, 't schryven zelf. Die Sonnenberg boven ons hoofd was eens spikspeldernieuw. Om u enigszins te verontschuldigen, moet ik erkennen dat wy van onzen kant ons niet konden voorstellen dat het ding eenmaal voor 'n paar groschen zou bekeken worden als herinnering uit den voortyd. En dat 'n Pruisische pórtjeh... gottsdonnerwetter!

Alle kleur is naar 't licht dat er op valt, en wie zich niet weet te verplaatsen in den tyd der gebeurtenissen, ziet ze ánders gekleurd dan ze inderdaad waren. Of ook misschien...

Adolf haperde. Hy keek me vragend aan, en ging na enig zwygen aldus voort:

- Ik zie wat ge denkt. 't Is redelyk intelligent van je. Nu ja, 't is mogelyk dat alle kleur vals is, en dat zowel ik verkeerd deed myn eeuw en myn torens te beschouwen van al te naby, als gy die ze van al te ver ziet. Niets is geheel waar, myn jongen. Onthoud die spreuk, en zend haar als waarschuwing vooruit, als ge weer Ideeën schryft. Of deedt ge 't al? Schon gut!

Niets is geheel waar. Dus ook alweer dit niet, mannetje...

Ik nam dat verachtelyk ‘mannetje’ op als 'n uitval van spytigheid. Adolf scheen 't kwalyk te nemen dat ik eens byna gelyk had. Doden zyn zo.

- Geloof me, niets is geheel waar. Dus ook niet dat gylieden met uw Verlichting en Beschaving den zotten eerbied voor 't droit divin zoudt geknakt hebben. Dat heerst nog in al z'n kracht, sterker zelfs dan in myn tyd.

Ik maakte een beweging die ongeloof aanduidde.

- Wel zeker! Gy vergeet altyd - juist als met de oude torens - dat de oudste geslachten eenmaal nieuw moeten geweest zyn. In de middeleeuwen waren alle Vorsten parvenu's, en wie op oudheid van afkomst geroemd had, zou gevaar gelopen hebben, iemand te ontmoeten die z'n grootvader als vechtman van de laagste soort, als boer of zelfs als lyfeigene gekend had. De adel was dan ook aanvankelyk veel minder hovaardig dan ze later geworden is, toen de getuigen van lage afkomst begonnen uit te sterven. Hoe verder men zich verwyderde van den oorsprong der ‘huizen’ - een gekke uitdrukking in 't oor van iemand die ze als hutjes of holen gekend heeft! - hoe makkelyker 't viel, dien oorsprong op te sieren met legende. Dat verheffen der afkomst van graven en prinsjes, was een handig middeltje tot kostverbeteren voor ieder die 't lezen en schryven verstond. Voor 'n slok gerstebier kon men z'n grootvader tot 'n deftig man laten verklaren, die 'n byl in eigendom bezat. Nog 'n slok... hy was aandeelhouder - lui dixième - in 'n ploegyzer. Een paar nappen honingmee maakten de voorouders tot eigenaars van 'n ommuurde hoeve, tot landheren, tot scheidslieden in ge-dingen, tot gezaghebbers. En voor 't minst dat zo'n voorvader twistziek van aard en tevens lui was, kon men hem doen ophemelen tot held. Dit wist ge zeker niet, dat er oorspronkelyk zoveel traagheid schuilde onder die heldhaftighedens? Nu, 't is zo. Er werd te allen tyde 't meest gevochten door wie 'n afkeer van werken had. Kort vechten is minder vermoeiend dan lang spitten. Het bewerken van 'n klein akkertje vordert groter inspanning dan nodig is tot het doodslaan van honderd mensen... vooral wanneer ze niet in yzer gekleed zyn. En met dezulken vochten onze ridders het liefst, al zeggen uw balladen daar niets van.

Grafelyke afkomst kostte enige dagen herbergens van 'n tafellikker die dichten kon, en wie zo'n kerel 'n ring gaf of 'n rok van fries laken, was zeker hertog. Hongerige verzenlymers hebben alzo den Adel gemaakt... wat jammer genoeg is. Waarom noem ik dit jammer?

- Adel is een misbruik, Meester. 't Is een zotterny, een schande, een vooroordeel, een pest, een vloek...

- Prachtvoll! Zorg gyzelf maar geen pest te worden door 't vertellen van zulke zotte dingen. Adel is een der schoonste zaken die Logos aan u domme mensen gegeven heeft. Gy misbruikt, gy, maar zeg niet dat Adel zelf een misbruik is. Ik wil u dit wel uitleggen, maar wees dan wat minder burgerlyk-plomp van opvatting.

Jammer noemde ik het, dat ulieder Adel door verzenknoeiers gemaakt is - en de papen deden ook mee, dat spreekt vanzelf - omdat hy juist daardoor z'n ware betekenis verloor. Dat schelden op waren Adel is afgezaagd en bekrompen. 't Moet zeker democratie heten? En zelfs het schimpen op de valse is oneerlyk. Toen uw overgrootvader wegens diefstal werd geradbraakt... Ik vloog in woede op, en wilde...

- Ga maar weer zitten, zei Adolf. Ik weet niets kwaads van den man, en stelde maar zo-iets, om u te dwingen tot blyk-geven dat gy terdege waarde hecht aan geslachtseer. Gy democraten die de wettigheid der aanspraken van erfglorie ontkent, wordt razend als men u geërfde schande verwyt. Indien uw democratie oprecht was, zou 't u volkomen onverschillig zyn hoe de overgroot-ouweheer aan z'n eind gekomen was. Wees toch * 
consequent, en wordt niet zo boos als ik u doe gevoelen dat ge 't niet zyt.

Dat flikflooien dan van ieder die 'n plaatsjen aan een gedekte tafel te begeven had - dekken zeg ik by wyze van spreken, want tafellakens gebruikten we niet - heeft 'n valsen Adel in de wereld gebracht die veel kwaads stichtte. My zeiden ze dat ik afstamde van... van wien denkt ge?

- Ik durf niet raden, Meester.

- Bescheiden! Ze vertelden dat ik van de familie van Augustus was, en wel door ondeugende bemiddeling van Ovidius Naso. Verbeel-je, die verzenmaker zou verbannen zyn omdat hy zich met behulp van Julia boosaardig had meester gemaakt van 'n onwettig stamvaderschap der Nassau's! Er is geen woord van waar. Zo ver ik heb kunnen nagaan waren myn voorouders onbesproken lieden in 't Dillenburgse, en namen zy later den naam aan van 't landje waarin ze tot welvaart en aanzien geraakten. De neus van Ovidius heeft hiermee niets te maken. Doch ik zeg dit alles maar als gissing, want eigenlyk hadden wy geen andere familiepapieren dan vlashaar en blauwe ogen, waaruit ik opmaak dat we Germanen zyn. Nu, dit zegt niet veel. Heel Duitsland is er vol van.

Toen 't kunstje der familielegenden begon te slyten, was men op nieuwe middelen bedacht om die ‘huizen’ aanzienlyk te maken, en als gewoonlyk nam men z'n toevlucht tot iets heel ouds. Gylieden doet hierin als de modemaaksters die in oude prentjes modellen zoeken voor 't nieuwe. Overal had men te allen tyde grootheid ontleend aan goddelyke afkomst, en dit ging zo vér dat men heel lichtzinnig omsprong met de eer van 'n stammoeder, als men slechts haar afwyking van 't spoor der deugd gebruiken kon als geleidelyk verbindingspadje tussen hemel en aarde. Daarom zyn alle mythologieën zo liederlyk. De Don Juans van den Olymp - zie me zo'n Jupiter eens! - werden uitgevonden om mensen die 't betalen konden, aan goddelyken oorsprong te helpen. Dat geschiedde in Griekenland, in Egypte, in Indië, in geheel Azië, overal. En de papen wezen ons Noordwesterlingen den weg om dat na te volgen. Ploegyzers, hoeven, en heldenfeiten van grootvaders hielpen niet meer. Er moest meer bezeten zyn of iets fraaiers uitgericht - al was 't dan maar 'n zonderlinge geboorte - om zich hoger voor te doen dan anderen. Men zocht in de Schrift, en vond dien Zadok, een priester van den Waren God. Daar nu de verbeelding onzer verzenmakers minder bloemig was dan die van hun zuidelyke of oosterse voorgangers en ook omdat ze by voorkeur den makkelyksten weg kozen - juist als de ridders... ge ziet hoe ook hier luiheid 'n rol speelde! - maakten zy elke byzondere vertelling overbodig, door eens voor al dien Melchizedek aan te nemen als algemenen stamvader...

- Van alle Koningen?

- Meer nog. Van het Koningschap. En de eerbied daarvoor is in genen dele versleten. Als byhangsel ziet men overal de gedweeheid waarmee ieder zich buigt ook voor ánder gezag dat wel niet koninklyk is, maar met de koninklyke voorrechten staat of valt. Een vooroordeel drupt waar 't niet regenen kan, en zelfs in uw zogenaamde Republieken waar men den koning verjaagde, schept men zich allerlei koninkjes uit halve-, kwart- en negatieve grootheden, die zich ter verontschuldiging van hun existentie waarachtig niet kunnen beroepen op Jupiters nachtlopery. En ook de goede Melchizedek is de stamvader der zodanigen niet. Maar wel wordt het ontzag voor de barons van den winkel in stand gehouden door iets als melchizedekse verkrachting van eigenwaarde. Cessante causa...

- Cessat effectus...

- Glad verkeerd! Na 't ophouden van een oorzaak blyven zeer dikwyls de gevolgen bestaan, en ze worden zelfs oorzaak op hún beurt. De lamlendigheid waarmede men eeuwen lang dat geestelyk stamvaderschap van den Salemsen koning eerbiedigde, heeft bewerkt dat men aan dezen eerbied de gewoonte ontleende, zich te buigen voor allerlei waardigheid die toch met dien priester des Heren niets te maken heeft. Wie lang gebogen ligt voor 'n altaar, wordt krom en blyft krom. Hy zal zich later niet oprichten, al staat-i voor toonbank of geldla. Zo gaat het dan ook. En 't staat burgerlui die zich ter aarde werpen voor den mammon, heel gek dat ze laag neerzien op de aanbidders van 't droit divin. Meent ge dat er maat is in zotterny?

- Ja... neen... neen... ja... Meester, ik geloof...

- Gy gelooft dat ge 't niet weet. Heerlyke mening! Ik zeg u dat elke zotterny precies even zot is als zodanig. Maar er is zedelyk verschil tussen wanbegrippen die op voordeel azen, en kinderlyke dwaling die bewys geeft van oprechtheid. Te allen tyde offerde men zich op voor zo 'n koningschap. Daar is iets liefs in. Ge vindt my behoudend?

Ik meesmuilde. Waarlyk ik raadde zo zelden juist, dat ik den moed verloor een mening te uiten. Ik mompelde iets over de ‘liberalen’ en wat zy misschien zeggen zouden als Adolfs opinie hun ter ore kwam...

Maar ik had den tyd niet myn indruk behoorlyk onder woorden te brengen. Een vreselyke woede scheen zich van myn gastheer meester te maken. Hy viel my in de rede met 'n vloek dien ik gelukkig vergeten heb. 't Was erg! Daarop:

- Liberalen? Wat zyn dat voor dingen? Met zulke voddery houden we ons in 't Ryk der Geesten niet op, hoort ge? Voor myn deel kunnen ze in 't een of ander dagblad vertellen dat ik my heb laten omkopen, of redacteur van 'n krant worden wil. En gy die my aan boord komt met zulke ploertery... als 't nog ééns gebeurt, jaag ik u naar boven. Daar kunt ge dan een Rotterdammer lezen, of 'n Nieuw Bataviaas Handelsblad, of 'n Arnhemmer, in gezelschap van je zivil versorgten pórtjeh die in de Bierschenke zit te liberaliseren...

Liberalismus... parle moi de ça! Dat is wat anders hoor je, dan praatjes van liberalen óver liberalismus. Die pórtjeh - de kerel is op 't ogenblik zat - en die kranten... ze kennen van waar liberalismus de eerste letter niet... en gyzelf blykt er ook niet sterk in, als ge my hier komt beprofaneren met zulke praatjes! Ik zeg wat ik voor waar houd. Dát is liberalismus, hoor je! Als ge straks weer op de korst zyt, en ge ontmoet zo'n liberaal, zeg hem... Ik werd bang. Want ik vreesde dat Adolf me belasten zou met 'n boodschap, zó onvriendelyk dat men daaruit duidelyk de tonnen schats zou byeentellen die 't Behoud me voor die dienst geschonken had. 't Liep deze keer nogal goed af. Adolf was clementer dan ik verwacht had, en misschien verdiend.

- Als je zo'n liberaal ziet, zeg hem dat-i wél zou doen naar school te gaan, en te beproeven... liberaal te worden, als hem dat nog mogelyk is. Die lieden hebben aan geen ding meer behoefte dan aan een beetje vryzinnigheid. Ook zyn ze - precies als myn rid- * 
ders alweer! - dikwyls lui. Velen laten zich aanwerven onder de liberalen, om gemakshalve alles te ontkennen. Dat wint de moeite van 't onderzoek uit. Ik zie wat je denkt...

- Ja Meester, 't komt my voor dat sommige Behouders...

- Deze keer heb je gelyk...

Goddank, eindelyk eens!

- Ja, de meeste behouders nemen om dezelfde reden alles voetstoots aan. Zó is het! Als de mensen wat minder traag waren, zoudt ge daar-boven minder last hebben van 't domme partygeknoei dat het vinden van waarheid vierkant in den weg staat. Wie te lui is voor 't scheppen van 'n eigen opinie, neemt aandeel in de een of andere helft van 'n allemans-mening. Maar dit is nog 't allerergste niet. Het vuilste gevolg van dien armoed aan geestelyk eigendom is 't verdacht maken van den enkele die onverdeeld bezitter is van een ploegyzer. Dat maakt een ziel- of lyfeigene afgunstig, zie je, en afgunst is de moeder van veel... boekbeoordelingen...

Wat overigens je liberalen aangaat...

Hier begon Adolf te hoesten. Maar z'n kuchjes waren gemaakt. Ik bemerkte duidelyk dat hy slechts een voorwendsel zocht om van gesprek te veranderen. Met iets als angst zag hy schuins-uit. Ik volgde de richting van z'n blikken, en ontwaarde dat Logos in de buurt was...

- Nu ja, erkende Adolf na enig wachten, hy hoort niet gaarne dat ik my bezighoud met die dingen. By zulke gelegenheden verwyt hy me dat m'n gnoomschap van zo jongen datum is, en dat ik telkens my aanstel als 'n ongestorvene. Ik erken dan ook dat ik nog altyd myn menselykheid niet behoorlyk had afgeschud. Waarom heb je my boos gemaakt met die kranten! 't Is waar, ik had geen notitie moeten nemen van 't geleuter over zaken die voor m'n domsten kobold te laag by den grond zyn. Ik behoudend? Ik? Dat zult ge terstond zien als ik die koningen by-gods-genade onder handen neem. Want al zyn ze m'n neven... recht gaat voor. Wat doen ze voor de volkeren die hen als halfgoden aanbidden? 't Is drommels gemakkelyk eeuwen lang voordeel te trekken van olympische medeplichtigheid aan voormoederlyke misstappen, men behoorde ook nu en dan te tonen dat ras en hoge afkomst iets waard zyn. Een arabisch paard loopt en gedraagt zich als 'n arabisch paard. Zo behoort het! Maar vele godenzonen in Europa maken een figuur alsof hun grootmama zich met Silenus of diens ezel had ingelaten. By zoveel roture in handeling, is 't waarachtig de onzedelykheid niet waard zich voor 'n basterd-naneef van Jupiter uit te geven. Dat voelden uw koninkjes wel, en 't drukte hen wel, en ze schaamden zich wel, maar... als gewoonlyk werkten dat gevoel en die schaamte verkeerd. Om ras te tonen, of iets wat er naar gelyken zou, legden zy zich op vechten toe, de makkelykste wyze om veel bombarie te maken met weinig inspanning. Ge ziet het, in myn oordeel ben ik - oud-keizer! - geheel democraat. Es wird noch besser kommen in 'n volgend hoofdstuk. Zeg eens, gy, schryver...

De minachting waarmee Adolf dit woord uitsprak, is niet weer te geven. Wat zou ik doen!

- Gy schryver, ideeënhandelaar, gedachtenkleder, denkbeeldvormer... zoudt ge kans zien twee engelse aristocraten te gebruiken als toonbeelden van een mishandeld Volk? Ik zal u op den weg helpen.

Lord Fitz-William had 'n koetsier die z'n meester haatte. Of onze Fitz daartoe reden had gegeven, weet ik niet. Maar 't is zeker dat Tom op middelen zon om by de eerste gelegenheid z'n gemoed te koelen. Hy deelde dit voornemen mede aan z'n vriend Billy, die in dezelfde stemming verkeerde omtrent z'n eigen heer, lord Fitz-James, doch ook niet wist hoe hy de zaak behoorlyk, d.i. gevaarloos, zou aanleggen. Op eenmaal werd Billy's verstand verlicht door 'n vonk van genie. Wat deden zy, denkt ge?

- Meester, ik weet het waarlyk niet. Fosfor in de soep? Vet in 't hooi?

- Afgezaagde middeltjes! Den eersten keer dat de beide heren elkander in open rytuig ontmoetten, gaf Tom aan Billy's lord een flinken zweepslag. Billy aan 't razen: ‘hoe, zou je myn meester slaan, dat zal ik je afleren... ziedaar!’ En de arme Fitz-William ontving twee slagen voor één. Tom, in woede ontstoken, betaalde daarvoor vier aan Fitz-James, waarop weer Billy z'n mishandelden heer wreekte met 'n half dozyn striemen om de oren van den anderen lord. Daarop Tom weer. Toen Billy nog eens. Vervolgens beiden tegelyk, en om 't hardst. De brave koetsiers trokken zo vurig party voor de eer en de ruggen hunner meesters, dat de twee lords eindelyk als geleebraakt werden naar huis gebracht. En toen ze genezen waren, voelden zy zich fatsoenshalve nog verplicht hun koetsiers te bedanken voor de genomen moeite en tentoongespreide heldhaftigheid.

Die lords zyn de Volkeren, myn jongen. En de Koningen handelen daarmee als Tom en Billy, die zich by zulke gelegenheden redders noemen van de respektieve Vaderlanden op wier rug de striemen neerkwamen. Vertel dit gerust aan uw lezers, en zeg hun dat ze daarmee hun voordeel doen, onverschillig of ze lord of koetsier zyn, Volk of Koning. Maar ga nu niet denken dat uw Vredebonden iets waard zyn... gekheid! Tom geeft er niets om, en Billy ook niet.

- Als men hun de zwepen afnam, waagde ik beschroomd in 't midden te brengen.

- Dummheit! Dat noem ik 't kind weggooien by 't leeggieten van de badkuip. Neen, zwepen hebben ze nodig voor de paarden. Een koetsier zonder zweep is géén koetsier. Hoofdzaak is dat men hen niet toejuicht als ze daarmee hare lordschap Algemene Welvaart hebben afgeranseld. Men moet ze niet dronken maken met wierook en verzen. Menig vechtkoning die de rymelende praatjes van zo'n dichter - zo noemen zich die kerels, waarachtig! - à la lettre opnam, meende inderdaad iets heel fraais te hebben uitgericht als hy duizenden en duizenden had laten om hals brengen. Dat heette dan... hoe drommel noemen ze 't ook?

- Meent gy misschien gloire, Meester?

- Ja, zo-iets. Ge begrypt dat men zulke dingen vergeet, als men dood en 'n geest is. Sire, cessez de vaincre, ou je cesse d'écrire, roept 'n verzensmid - de man deugde niet eens voor stenograaf, dat zie je! - is 't geen schande? En gy mensjes die op de uitvinding bluft van de drukkunst - 'n makkelyk uitvindinkje bei meiner Seele! - gy slikt zulke dingen. Quicquid delirant reges... welnu, als de Achivi dit dan zo goed weten, waarom maken ze dan de Koningen gek? Weet ge waarom Logos u zoveel slechte Vorsten gaf? Ik zal 't u zeggen. Gy verdiendet de goeden niet. Als gylieden zelf wat meer deugdet, hadt ge in 't geheel geen Koningen nodig, maar zo ver zyt ge nog in lang niet. Dus... betert u!