Volledige Werken. Deel 1. Geloofsbelydenis. Max Havelaar [enz]
Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandse Handelmaatschappy
Aantekeningen en ophelderingen
Aantekeningen en ophelderingen
Aan den schrijver van Max Havelaar De koffieveilingen der handelmaatschapplj
Aan den weleerwaarden heer W. Francken Az. Directeur van het zendelinggesticht te Rotterdam
Brief aan den gouverneur-generaal in ruste
Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel
Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel
Wys my de plaats waar ik gezaaid heb
Wys my de plaats waar ik gezaaid heb!
Brief aan den gouverneur-generaal in ruste
Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel
Wys my de plaats waar ik gezaaid heb
Twintigste hoofdstuk
Het was avond. Tine zat te lezen in de binnengalery, en Havelaar tekende een borduurpatroon. Kleine Max toverde een legprent in elkaar, en maakte zich driftig omdat hy niet vinden kon: ‘het rooie lyf van die mevrouw.’
- Zou 't nu zó goed wezen, Tine? vroeg Havelaar. Kyk, ik heb nu dien palm wat groter gemaakt... het is juist the line of beauty van Hogarth, niet waar?
- Ja, Max! Maar die vetergaten staan te dicht op elkander.
- Zo? En die andere stroken dan? Max! laat me je broekjen eens zien! Ei, heb je die strook aan? Ach, ik weet nog waar je die geborduurd hebt, Tine!
- Ik niet. Waar dan?
- Het was in den Haag, toen Max ziek was en we zo geschrokken waren omdat de dokter zei dat hy een zo ongewoon ge-*
vormd hoofd had, en dat er zoveel zorg vereist werd om aandrang naar de hersenen te voorkomen... toen was je bezig aan die strook.
Tine stond op, en kuste den kleine.
- Ik héb haar buik, ik héb haar buik! riep deze vrolyk, en de rooie mevrouw was kompleet.
- Wie hoort daar een tongtong slaan? vroeg de moeder.
- Ik, zei kleine Max.
- En wat beduidt dat?
- Bedtyd! Maar... ik heb nog niet gegeten.
- Eerst kryg je eten, dat spreekt vanzelf.
En ze stond op, en gaf hem zyn eenvoudig maal dat ze uit een goed gesloten kast in haar kamer scheen gehaald te hebben, want men had het knippen van vele sloten gehoord.
- Wat geef je 'm daar? vroeg Havelaar.
- O, wees gerust! Het is beschuit uit een blik van Batavia! En ook de suiker is altyd achter slot geweest.
Havelaars gedachten keerden terug naar 't punt waarop ze waren afgebroken.
- Weet je wel, ging hy voort, dat wy de rekening van dien dokter nog niet betaald hebben... o, dat is zeer hard!
- Lieve Max, we leven hier zo spaarzaam, weldra zullen wy alles kunnen afdoen! Bovendien, je zult wel spoedig Resident worden, en dan is alles geregeld in weinig tyds.
- Dat is nu juist een zaak die me verdrietig maakt, zei Havelaar. Ik zou zo heel ongaarne Lebak verlaten... dat zal ik je uitleggen. Geloof je niet dat we nog meer van onzen Max hielden na zyn ziekte? Nu, zo schynt het my ook dat ik dat arme Lebak zal liefhebben na de genezing van den kanker waaraan het sedert zoveel jaren lydt. De gedachte aan bevordering doet me schrikken, ik kan hier niet gemist worden, Tine! En toch... aan den anderen kant... als ik weer bedenk dat we schulden hebben...
- Alles zal wel goed gaan, Max! Al moest je nu van hier, dan kan je later Lebak helpen als je Gouverneur-generaal bent.
Daar kwamen wilde strepen in Havelaars borduurpatroon! Er was toorn in dat bloemsel... die vetergaten werden hoekig, scherp, ze beten elkaar...
Tine begreep dat ze iets miszegd had.
- Lieve Max... begon ze vriendelyk.
- Vervloekt! Wil je die stumperds zó lang laten hongeren? Kan jy leven van zand?
- Lieve Max!
Maar hy sprong op... er werd niet meer getekend dien avond. Hy ging toornig op en neer in de binnengalery, en eindelyk sprak hy op een toon die ruw en hard zou geklonken hebben aan iederen vreemde, doch door Tine heel anders werd opgevat:
- Vervloekt die lauwheid, die schandelyke lauwheid! Daar zit ik nu sedert een maand te wachten op recht, en intussen wordt er vreselyk geleden door dat arme volk. De Regent schynt er op te rekenen dat niemand hem aandurft! Zie...
Hy ging in zyn kantoor, en kwam terug met een brief in de hand... een brief die voor me ligt, lezer!
- Zie, in dezen brief durft hy me voorstellen doen over de soort van arbeid dien hy wil laten verrichten door de mensen die hy onwettig heeft opgeroepen. Is dat niet de onbeschaamdheid te vér gedreven? En weet je wie dat zyn? Dat zyn vrouwen met kleine kinderen, met zuigelingen, zwangere vrouwen die van Parang-Koedjang zyn gedreven naar de hoofdplaats, om voor hem te werken! Mannen zyn er niet meer! En ze hebben niets te eten, en ze slapen op den weg, en eten zand! Kan jy zand eten? Moeten ze zand eten tot ik Gouverneur-generaal ben? Vervloekt!
Tine wist zeer goed op wien Max eigenlyk boos was, als hy zo sprak tot haar die hy zo hef had.
- En, ging Havelaar voort, dat loopt alles te myner verantwoording! Als er op dit ogenblik van die arme wezens ronddwalen daar buiten, en 't schynsel zien van onze lampen, zullen zy zeggen: ‘daar woont de ellendeling die ons beschermen zou! Daar zit hy rustig by vrouw en kind, en tekent borduurpatroontjes... en wy liggen hier als boshonden op den weg te verhongeren met onze kinderen!’ Ja, ik hoor 't wel, ik hoor 't wel, dat roepen om wraak over myn hoofd! Hier, Max, hier!
En hy kuste zyn kind met een wildheid die 't verschrikte.
- Myn kind, als men je zeggen zal dat ik een ellendeling ben, die geen moed had om recht te doen... dat er zoveel moeders zyn gestorven door myn schuld... als men je zeggen zal dat het verzuim van je vader den zegen wegstal van je hoofd... o Max, o Max, getuig dan wat ik leed!
En hy berstte in tranen uit, die Tine afkuste. Zy bracht daarop kleinen Max naar zyn bedje - een stromat - en toen ze terugkwam vond ze Havelaar in gesprek met Verbrugge en Duclari, die zo-even waren binnen getreden. Het gesprek liep over de verwachte beslissing van de Regering.
- Ik begryp zeer goed dat de Resident in een moeilyke positie is, zei Duclari. Hy kan het Gouvernement niet aanraden gevolg te geven aan uw voorstellen, want dan zou er te veel aan den dag komen. Ik ben reeds lang in het Bantamse, en weet er veel van, meer nog dan uzelf, mynheer Havelaar! Ik was reeds als onderofficier in deze streken, en dan komt men zaken te weten, die de inlander zo niet durft zeggen aan de ambtenaren. Maar als nu, na een openlyk onderzoek, dat alles aan den dag komt, zal de Gouverneur-generaal den Resident ter verantwoording roepen, en hem afvragen hoe 't komt dat hy in twee jaren niet ontdekt heeft, wat u terstond in 't oog is gevallen? Hy moet dus natuurlyk trachten zodanig onderzoek te voorkomen...
- Ik heb dit ingezien, antwoordde Havelaar, en, wakker gemaakt door zyn poging om den Adipati te bewegen iets tegen my in te brengen - hetgeen schynt aan te tonen dat hy beproeven wil de kwestie te verleggen, door byvoorbeeld my te beschuldigen van... ik weet niet wat - heb ik me hiertegen gedekt door afschriften van myn brieven rechtstreeks aan de Regering te zenden. In één der brieven komt het verzoek voor om ter verantwoording te worden geroepen wanneer er misschien mocht worden voorgegeven dat ik iets misdaan had. Als nu de Resident van Bantam my aantast, kan daarop in gewone billykheid geen beslissing worden genomen zonder dat men my vooraf heeft gehoord. Dat is men zelfs aan een misdadiger schuldig, en daar ik niets misdaan heb...
- Daar komt de post aan! riep Verbrugge.
Ja, het was de post! De post, die den volgenden brief meebracht, van den Gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, aan den gewezen Adsistent-resident van Lebak, Havelaar.
No. 54. Kabinet
Buitenzorg, den 23 Maart 1856
De wyze, waarop door u is te werk gegaan, by de ontdekking of vooronderstelling van kwade praktyken van de Hoofden in de afdeling Lebak en de houding daarby door u tegenover uw Chef, den Resident van Bantam, aangenomen, hebben in hoge mate myn ontevredenheid verwekt.
In uw bedoelde handelingen worden evenzeer gemist bezadigd overleg, beleid en voorzichtigheid, zo zeer vereist in een ambtenaar met uitvoering van gezag in de binnenlanden bekleed (sic) als begrippen van ondergeschiktheid aan uw onmiddellyken superieur.
Reeds weinige dagen na de aanvaarding uwer betrekking hebt gy kunnen goedvinden, zonder voorafgaande raadpleging van (sic) den Resident, het hoofd van het Inlands bestuur te Lebak te maken tot het doelwit van bezwarende onderzoekingen.
In die onderzoekingen hebt gy aanleiding gevonden, zonder zelfs uw beschuldigingen tegen dat hoofd door feiten (sic) veel minder bewyzen, te staven, tot het doen van voorstellen, die de strekking hadden een Inlands Ambtenaar van den stempel van den Regent van Lebak, een zestigjarigen doch nog yverigen Landsdienaar, aan naburige aanzienlyke Regentengeslachten vermaagschapt, en omtrent wien steeds gunstige getuigenissen waren uitgebracht, aan een hem moreel geheel vernietigende bejegening te onderwerpen.
Daarenboven hebt gy, toen de Resident zich ongenegen betoonde aan uw voorstellen geredelyk gevolg te geven, geweigerd aan het billyk verlangen van uw Chef te voldoen, om volle opening te geven van hetgeen u omtrent de handelingen van het Inlands bestuur te Lebak bekend was.
Zulke handelingen verdienen alle afkeuring, en doen lichtelyk geloven aan ongeschiktheid voor het bekleden ener betrekking by het binnenlands bestuur.
Ik heb my verplicht gezien, u van de verdere vervulling der betrekking van Adsistent-resident van Lebak te ontheffen.
Uit aanmerking evenwel van de gunstige rapporten, vroeger omtrent u ontvangen, heb ik in het voorgevallene geen reden
*
willen vinden, om u het uitzicht op een wederplaatsing by het binnenlands bestuur te benemen. Ik heb u daarom voorlopig belast met de waarneming der betrekking van Adsistent-resident van Ngawi.
Van uw verdere handelingen in die betrekking zal het geheel afhangen of gy by het binnenlands bestuur zult kunnen geplaatst blyven.
En daaronder stond de naam van den man, op wiens ‘yver, bekwaamheid en goede trouw’ de Koning zeide te kunnen staat maken, toen hy diens benoeming tot Gouverneur-generaal van Nederlands Indië ondertekende.
- We gaan van hier, beste Tine, zei Havelaar gelaten, en hy reikte den kabinetsbrief aan Verbrugge, die 't stuk las, te zamen met Duclari.
Verbrugge had tranen in de ogen, maar sprak niet. Duclari, een zeer beschaafd mens, berstte uit in een wilden vloek:
- G..., ik heb hier in 't bestuur schelmen en dieven gezien... ze zyn in ere van hier gegaan, en men schryft aan U zulk een brief!
- Het is niets, zei Havelaar, de Gouverneur-generaal is een eerlyk man: hy moet bedrogen zyn... hoewel hy zich voor dat bedrog had kunnen hoeden door my eerst te horen. Hy is verstrikt in 't web van de Buitenzorgse ambtenary. We kennen dat! Maar ik zal tot hem gaan, en hem aantonen hoe hier de zaken staan. Hy zal recht doen, ik ben er zeker van!
- Maar... als ge naar Ngawi gaat...
- Juist, ik weet dit! Te Ngawi is de Regent verwant aan het Djokjase hof. Ik ken Ngawi, want ik was twee jaar lang in de Baglen, dat in de buurt is. Ik zou te Ngawi 'tzelfde moeten doen, wat ik hier gedaan heb... dat zou nutteloos heen-en-weer reizen zyn. Bovendien, het is me onmogelyk dienst te doen op de proef, alsof ik me slecht gedragen had! En, eindelyk, ik zie in dat ik om een eind te maken aan al dat geknoei geen ambtenaar moet wezen. Als ambtenaar staan er tussen de Regering en my te veel personen die belang hebben by het loochenen der ellende van de bevolking. Er zyn nog meer redenen die my beletten naar Ngawi te gaan. Die plaats was niet vakant... ze is voor my open gemaakt, kyk!
En hy toonde in de Javase Courant, die met dezelfde post was aangekomen, dat inderdaad by hetzelfde besluit der Regering, waarby hem het bestuur van Ngawi werd opgedragen, de Adsistent-resident van die provincie verplaatst werd naar een andere afdeling die vakant was.
- Weet ge waarom ik juist naar Ngawi moet, en niet naar die vakante afdeling? Dat zal ik je zeggen! De Resident van Madioen, waaronder Ngawi behoort, is de schoonbroeder van den vorigen Resident van Bantam. Ik heb gezegd dat hier altyd zo schandelyk is huisgehouden... dat de Regent vroeger zulke slechte voorbeelden had gehad...
- Ah! riepen Verbrugge en Duclari tegelyk. Ze begrepen waarom Havelaar juist naar Ngawi verplaatst werd om op de proef te dienen, of hy zich misschien beteren zou!
- En om nóg een reden kan ik niet daarheen gaan, zeide hy. De tegenwoordige Gouverneur-generaal zal spoedig aftreden... zyn opvolger ken ik, en ik weet dat er van hem niets te wachten valt. Om dus nog tydig voor dat arme volk iets te verrichten, moet ik den tegenwoordigen Gouverneur spreken voor zyn vertrek, en als ik nu naar Ngawi ging, zou dat onmogelyk zyn. Tine, hoor eens!
- Lieve Max?
- Je hebt moed, nietwaar?
- Max, je weet dat ik moed heb, als ik by je ben!
- Welnu!
Hy stond op, en schreef het volgend rekwest, naar myn inzien een voorbeeld van welsprekendheid.
Rangkas-Betoeng, 29 Maart 1856
Aan den Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië.
Ik had de eer te ontvangen uwer Exellentie's kabinetsmissive van 23 dezer No. 54.
Ik zie me genoodzaakt, in antwoord op dat stuk, Uwe Excellentie te verzoeken my te verlenen een eervol ontslag uit 's Lands dienst.
Max Havelaar.
Er was te Buitenzorg tot het verlenen van 't gevraagd ontslag niet zo langen tyd nodig, als er scheen vereist geweest te zyn voor de beslissing hoe men Havelaars aanklacht kon afwenden. Dit toch had een maand gevorderd, en 't gevraagd ontslag kwam binnen weinige dagen te Lebak aan.
- Goddank, riep Tine, dat je eindelyk jezelf kunt zyn!
Havelaar ontving geen last om het bestuur der Afdeling voorlopig over te geven aan Verbrugge, en meende dus zyn opvolger te moeten afwachten. Deze bleef lang uit omdat hy uit een geheel anderen hoek van Java komen moest. Na byna drie weken wachtens schreef de gewezen Adsistent-resident van Lebak, die echter nog altyd als zodanig was opgetreden, den volgenden brief aan den kontroleur Verbrugge:
No. 153.
Rangkas-Betoeng, den 15den April 1856
Aan den Kontroleur van Lebak.
Het is u bewust dat ik by Gouvernements besluit van den 4den dezer, No. 4, op myn verzoek eervol ben ontslagen uit 's Lands dienst.
Misschien ware ik in myn recht geweest, na de ontvangst van die beschikking, myn betrekking van Adsistent-resident terstond neer te leggen, daar het een anomalie schynt, een funktie te vervullen, zonder ambtenaar te wezen.
Ik ontving evenwel geen aanschryving om myn betrekking over te geven, en gedeeltelyk uit besef der verplichting om myn post niet te verlaten zonder behoorlyk afgelost te zyn, gedeeltelyk uit oorzaken van ondergeschikt belang, wachtte ik de komst van myn opvolger af, in de mening dat die ambtenaar spoedig - althans deze maand - zou arriveren.
Thans verneem ik van u dat myn vervanger nog niet zo spoedig kan verwacht worden - ge hebt, meen ik, die tyding te Serang gehoord - en tevens dat het den Resident verwonderde dat ik, in de zeer byzondere positie waarin ik verkeer, nog niet heb verzocht het bestuur aan u te mogen overdragen.
Niets kon my aangenamer zyn dan dit bericht. Want ik behoef u niet te verzekeren dat ik, die verklaard heb niet anders te kun-nen dienen dan ik hier deed... ik die voor deze wyze van dienen ben gestraft met berisping, met een ruïneuze en deshonorante overplaatsing... met den last om de arme lieden te verraden, die op myn loyauteit vertrouwden - met de keus alzo tussen oneer en broodsgebrek! - dat ik na dit alles met moeite en zorg elk voorkomend geval te toetsen had aan myn plicht, en dat de eenvoudigste zaak my zwaar viel, geplaatst als ik was tussen myn geweten, en de principes van het Gouvernement, waaraan ik trouw schuldig ben zolang ik niet ontheven ben van myn ambt. Deze moeilykheid openbaarde zich vooral by het antwoord dat ik geven moest aan klagers.
Eenmaal toch had ik beloofd niemand te zullen overleveren aan de rankune zyner hoofden! Eenmaal had ik - onvoorzichtig genoeg! - myn woord ten borg gesteld voor de rechtvaardigheid van 't Gouvernement.
De arme bevolking kon niet weten dat die beloften en die borgstelling gedésavoueerd waren, en dat ik arm en onmachtig alleen stond met myn zucht voor recht en menselykheid.
En men ging met klagen voort!
Het was grievend, na de ontvangst der kabinetsmissive van 23 Maart, dáár te zitten als vermeende toevlucht, als machteloze beschermer.
Het was hartverscheurend de klachten aan te horen over mishandeling, uitzuiging, armoede, honger... terwyl ikzelf nu met vrouw en kind honger en armoede tegemoet ga. En ook het Gouvernement mocht ik niet verraden. Ik mocht tot die arme heden niet zeggen: ‘gaat en lydt, want het Bestuur wil dat gy gekneveld wordt!’ Ik mocht myn onmacht niet erkennen, één als ze was met de schande en de gewetenloosheid der raadgevers van den Gouverneur-Generaal.
Ziehier wat ik antwoordde:
‘Dadelyk kan ik u niet helpen! Doch ik zal naar Batavia gaan, ik zal den Groten Heer spreken over uw ellende. Hy is rechtvaardig, en hy zal u bystaan. Gaat voorlopig rustig naar huis... verzet u niet... verhuist nog niet... wacht geduldig: ik denk... ik hoop... dat er recht zal geschieden!’
Zó meende ik, beschaamd over de schending myner toezegging van hulp, myn denkbeelden in overeenstemming te brengen
*
met myn plicht omtrent het Bestuur dat my nog deze maand betaalt, en ik zou aldus tot de komst van myn opvolger zyn voortgegaan, indien niet een byzonder voorval my heden in de noodzakelykheid bracht aan die dubbelzinnige verhouding een eind te maken.
Zeven personen hadden geklaagd. Ik gaf hun bovenstaand antwoord. Zy keerden naar hun woonstede terug. Onderweg ontmoet hen hun dorpshoofd. Hy moet ze verboden hebben hun kampong weder te verlaten, en nam ze - naar men my rapporteert - hun klederen af, om hen te dwingen tehuis te blyven. Eén hunner ontsnapt, vervoegt zich weder by my, en verklaart: niet naar zyn dorp te durven terugkeren.
Wat ik nu dien man moet antwoorden, weet ik niet!
Ik kan hem met beschermen... ik mag hem myn onmacht niet bekennen... ik wil het aangeklaagd dorpshoofd niet vervolgen, daar zulks den schyn zou meebrengen alsof deze zaak pour le besoin de ma cause door my was opgerakeld: ik weet niet meer wat te doen...
Ik belast u, onder nadere goedkeuring des Residents van Bantam, van af morgenochtend, met het bestuur der afdeling Lebak.
De Adsistent-resident van Lebak,
Max Havelaar.
Daarop vertrok Havelaar met vrouw en kind van Rangkas-Betoeng. Hy weigerde alle geleide. Duclari en Verbrugge waren diep geroerd by het afscheid. Ook Max was aangedaan, vooral toen hy op de eerste wisselplaats een talryke menigte vond, die weggeslopen was uit Rangkas-Betoeng, om hem daar te begroeten voor 't laatst.
Te Serang stapte de familie by den heer Slymering af, die haar met de gewone indische gastvryheid ontving.
's Avonds kwam er veel bezoek by den Resident. Men zeide zo betekenisvol mogelyk, gekomen te zyn om Havelaar te begroeten, en Max ontving menigen welsprekenden handdruk...
Maar hy moest naar Batavia om den Gouverneur-generaal te spreken...
Dáár aangekomen, liet hy om gehoor verzoeken. Dit werd hem geweigerd omdat er een fytzweer was aan den voet van zyn Excellentie.
Havelaar wachtte tot die fytzweer genezen was. Toen het hy andermaal verzoeken om gehoord te worden.
Zyn Excellentie: ‘had het zo druk, dat zy zelfs aan den Direkteurgeneraal van financiën een audiëntie had moeten weigeren’ en kon dus ook Havelaar niet ontvangen.
Havelaar wachtte tot zyn Excellentie zou heengeworsteld zyn door die drukte. Intussen voelde hy iets als nayver op de personen die aan zyn Excellentie waren toegevoegd in den arbeid. Want hy werkte gaarne snel en veel, en gewoonlyk smolten zulke ‘drukten’ weg onder zyn hand. Hiervan echter was natuurlyk geen sprake. Havelaars arbeid was zwaarder dan arbeid: hy wachtte!
Hy wachtte. Eindelyk liet hy opnieuw verzoeken om gehoord te worden. Men gaf hem ten antwoord: dat zyn Excellentie hem niet kon ontvangen, wyl ze hierin verhinderd werd door de ‘drukte’ van haar aanstaand vertrek.
Max beval aan in de gunst van zyn Excellentie om één half uur gehoor, zodra er een kleine ruimte wezen zou tussen twee ‘drukten.’
Eindelyk vernam hy dat zyn Excellentie den volgenden dag vertrekken zou! Dat was hem een donderslag. Hy kende den nieuwen Gouverneur-generaal te goed om van dezen iets te verwachten. Nog altyd hield hy zich krampachtig vast aan het geloof dat de aftredende Landvoogd eerlyk man, en... bedrogen was. Een vierendeels uurs ware voldoende geweest om de rechtvaardigheid zyner zaak te bewyzen, en dit vierendeel uurs scheen men hem niet te willen geven.
Ik vind onder Havelaars papieren de minuut van een brief, dien hy aan den vertrekkenden Gouverneur-generaal schynt geschreven te hebben op den laatsten avond voor diens vertrek naar het moederland. Op den rand staat met potlood aangetekend: ‘niet juist’ waaruit ik opmaak dat sommige zinsneden by het afschryven veranderd zyn. Ik doe dit opmerken, om niet uit het gemis aan letterlyke overeenstemming van dit stuk, twyfel te doen geboren worden aan de echtheid der andere officiële stuk-*
ken die ik meedeelde, en die allen door een vreemde hand voor eensluidend afschrift zyn getekend. Misschien heeft de man aan wien deze brief gericht was, lust den volkomen-juisten tekst daarvan publiek te maken. Men zou door vergelyking kunnen zien hoever Havelaar is afgeweken van zyn minuut. Zakelyk korrekt was de inhoud aldus:
Batavia, 23 Mei 1856
Excellentie! Myn ambtshalve by missive van 28 Februari gedaan verzoek om aangaande de Lebakse zaken te worden gehoord, is zonder gevolg gebleven.
Evenzo heeft Uwe Excellentie niet geheven te voldoen aan myn herhaalde verzoeken om een audiëntie.
Uwe Excellentie heeft dus een ambtenaar die gunstig by het Gouvernement bekend stond - dit zyn Uwer Excellentie's eigen woorden! - iemand die zeventien jaren het Land in deze gewesten diende, iemand die niet alleen niets misdeed, maar zelfs met ongekende zelfverloochening het goede beoogde, en voor eer en plicht alles veil had... zó iemand heeft Uwe Exellentie gesteld beneden den misdadiger. Want dien hoort men tenminste.
Dat men Uwe Excellentie omtrent my misleid heeft, begryp ik. Maar dat Uwe Excellentie niet de gelegenheid heeft aangegrepen om die misleiding te ontgaan, begryp ik niet.
Morgen gaat Uwe Excellentie van hier, en ik mag haar niet laten vertrekken, zonder nog eenmaal gezegd te hebben dat ik myn plicht heb gedaan, geheel-en-al myn plicht, met beleid, met bezadigdheid, met menslievendheid, met zachtheid en met moed.
De gronden waarop gebaseerd is de af keuring in Uwer Excellentie's kabinetsmissive van 23 Maart, zyn geheel-en-al verdicht en logenachtig.
Ik kan dit bewyzen, en dit ware reeds geschied, als Uwe Excellentie my één half uur gehoor had willen schenken. Als Uwe Excellentie één half uur tyd had kunnen vinden om recht te doen!
Dit is zo niet geweest! Een deftig gezin is daardoor tot den bedelstaf gebracht...
Hierover evenwel klaag ik niet.
Maar Uwe Excellentie heeft gesanktionneerd: het stelsel van misbruik van gezag, van roof en moord, waaronder de arme Javaan gebukt gaat, en dáárover klaag ik.
Dát schreit ten hemel!
Er kleeft bloed aan de overgegaarde penningen van uw dus ontvangen indisch traktement, Excellentie!
Nog éénmaal vraag ik om een ogenblik gehoor, zy het dezen nacht, zy het morgen vroeg! En alweder vraag ik dit niet voor my, maar voor de zaak die ik voorsta, de zaak van rechtvaardigheid en menselykheid, die tevens de zaak is van welbegrepen politiek.
Als Uwe Excellentie het met haar geweten kan overeenbrengen, van hier te vertrekken zonder my te horen, het myne zal gerust zyn by de overtuiging al het mogelyke te hebben aangewend om de treurige bloedige gebeurtenissen te voorkomen, die weldra het gevolg zullen wezen van de eigenwillige onkunde waarin de Regering wordt gelaten ten opzichte van hetgeen er omgaat onder de bevolking.
Max Havelaar.
Havelaar wachtte dien avond. Hy wachtte den gansen nacht.
Hy hadt gehoopt dat misschien verstoordheid over den toon van zyn brief bewerken zou, wat hy vergeefs getracht had te bereiken door zachtheid en geduld. Zyn hoop was ydel! De Gouverneur-generaal vertrok zonder Havelaar te hebben gehoord. Er was weder een Excellentie ter ruste gegaan in het moederland!
Havelaar doolde arm en verlaten rond. Hy zocht...
Genoeg, myn goede Stern! Ik, Multatuli, neem de pen op. Ge zyt niet geroepen, Havelaars levensgeschiedenis te schryven. Ik heb u in 't leven geroepen... ik liet u komen van Hamburg... ik leerde u redelyk goed Hollands schryven, in zeer korten tyd... ik liet u Louise Rosemeyer kussen, die in suiker doet... het is genoeg, Stern, ge kunt gaan!
Die Sjaalman en zyn vrouw...
Halt, ellendig produkt van vuile geldzucht en godslasterlyke femelary! Ik heb u geschapen... ge zyt opgegroeid tot een monster onder myn pen... ik walg van myn eigen maaksel: stik in koffie, en verdwyn!
Ja, ik, Multatuli ‘die veel gedragen heb’ neem de pen op. Ik vraag geen verschoning voor de vorm van myn boek. Die vorm kwam my geschikt voor ter bereiking van myn doel.
Dat doel is tweeledig:
Ik wilde in de eerste plaats het aanzyn geven aan iets dat als heilige poesaka zal kunnen bewaard worden door kleinen Max en zyn zusje, als hun ouders zullen zyn omgekomen van ellende.
Ik wilde aan die kinderen een adelbrief geven van myn hand. En in de tweede plaats: ik wil gelezen worden!
Ja, ik wil gelezen worden! Ik wil gelezen worden door staatslieden, die verplicht zyn te letten op de tekenen des tyds... door letterkundigen, die toch ook eens het boek moeten inzien, waarvan men zoveel kwaads spreekt... door handelaren, die belang hebben by de koffieveilingen... door kameniers, die me huren voor weinige centen... door Gouverneurs-generaal in ruste... door Ministers in bezigheid... door de lakeien van die Excellentiën... door bidpredikers, die more majorum zullen zeggen dat ik den Almachtigen God aantast, waar ik slechts opsta tegen het godje dat zy maakten naar hun beeld... door duizenden en tienduizenden van exemplaren uit het droogstoppelras, die - voortgaande hun zaakjes op de bekende wys te behartigen - 't hardst zullen meeschreeuwen over de mooiigheid van m'n geschryf... door de leden der Volksvertegenwoordiging, die weten moeten wat er omgaat in het grote Ryk over zee, dat behoort tot het Ryk van Nederland...
Ja, ik zal gelezen worden!
Als dát doel bereikt wordt, zal ik tevreden zyn. Want het was me niet te doen om goed te schryven... ik wilde zó schryven dat het gehoord werd. En, evenals iemand die roept: ‘houdt den
*
dief!’ zich weinig bekommert over den styl zyner geïmproviseerde toespraak aan 't publiek, is het ook my geheel om 't even, hoe men de wyze zal beoordelen, waarop ik myn ‘houdt den dief’ heb uitgeschreeuwd.
‘Het boek is bont... er is geen geleidelykheid in... jacht op effekt... de styl is slecht... de schryver is onbedreven... geen talent... geen methode...
Goed, goed... alles goed! Maar... de Javaan wordt mishandeld! Want: wederlegging der hoofdstrekking van myn werk is onmogelyk!
Hoe luider overigens de afkeuring van myn boek, hoe liever het my wezen zal, want des te groter wordt de kans gehoord te worden. En dat wil ik!
Doch gy, die ik stoor in uw ‘drukten’ of in uw ‘rust’, gy Ministers en Gouverneurs-generaal, rekent niet te zeer op de onbedrevenheid myner pen. Ze zou zich kunnen oefenen, en met enige inspanning misschien geraken tot een bekwaamheid die ten laatste zelfs de waarheid zou doen geloven door 't Volk! Dan zou ik aan dat Volk een plaats vragen in de Vertegenwoordiging al ware het alleen om te protesteren tegen certifikaten van rechtschapenheid, die door Indische specialiteiten vice versa worden uitgereikt, misschien om op 't vreemd denkbeeld te brengen dat men zelf waarde hecht aan die hoedanigheid...
Om te protesteren tegen de eindeloze expeditiën en heldendaden tegen arme ellendige schepsels, die men vooraf door mishandeling dwong tot opstand...
Om te protesteren tegen de schandelyke lafhartigheid van cirkulaires die de eer der Natie schandvlekken door het inroepen der publieke liefdadigheid voor de slachtoffers van kronischen zeeroof!
't Is waar, die opstandelingen waren uitgehongerde geraamten, en die zeerovers zyn weerbare mannen!
En als men my die plaats weigerde... als men my by voortduring niet geloofde...
Dan zou ik myn boek vertalen in de weinige talen die ik ken, en in de vele talen die ik leren kan, om te vragen aan Europa, wat ik vruchteloos zou hebben gezocht in Nederland.
En er zouden in alle hoofdsteden liederen worden gezongen
*
met refreinen als dit: er ligt een roofstaat aan de zee, tussen Oostfriesland en de Schelde!
En wanneer ook dit niet baatte?
Dan zou ik myn boek vertalen in het Maleis, Javaans, Soendaas, Alfoers, Boeginees, Battaks...
En ik zou klewang-wettende krygszangen slingeren in de gemoederen van de arme martelaren wien ik hulp heb toegezegd, ik, Multatuli.
Redding en hulp, op wettelyken weg, waar het kan... op wettigen weg van geweld, waar het moet.
En dit zou zeer nadelig werken op de koffieveilingen der nederlandse handelmaatschappy!
Want ik ben geen vliegenreddende dichter, geen zachtmoedige dromer, als de getrapte Havelaar die zyn plicht deed met den moed van een leeuw, en honger lydt met het geduld van een marmot in den winter.
Dit boek is een inleiding...
Ik zal toenemen in kracht en scherpte van wapenen, naarmate het zal nodig wezen...
God geve dat het niet nodig zy!
Neen, het zal niet nodig zyn! Want aan U draag ik myn bock op, Willem den Derde, Koning, Groothertog, Prins... meer dan Prins, Groothertog en Koning... Keizer van het prachtig ryk van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd...
Aan U durf ik met vertrouwen vragen of het uw Keizerlyke wil is:
Dat de Havelaars worden bespat door den modder van Slymeringen en Droogstoppels?
en dat daar-ginds Uw meer dan dertig millioenen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in Uwen naam?