Volledige Werken. Deel 1. Geloofsbelydenis. Max Havelaar [enz]
Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandse Handelmaatschappy
Aantekeningen en ophelderingen
Aantekeningen en ophelderingen
Aan den schrijver van Max Havelaar De koffieveilingen der handelmaatschapplj
Aan den weleerwaarden heer W. Francken Az. Directeur van het zendelinggesticht te Rotterdam
Brief aan den gouverneur-generaal in ruste
Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel
Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel
Wys my de plaats waar ik gezaaid heb
Wys my de plaats waar ik gezaaid heb!
Brief aan den gouverneur-generaal in ruste
Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel
Wys my de plaats waar ik gezaaid heb
Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandse Handelmaatschappy
geschreven september-october 1859
gepubliceerd mei 1860
Aan E.H.v.W.
‘J'ai souvent entendu plaindre les femmes de poète, et sans doute, pour tenir dignement dans la vie ce difficile emploi, aucune qualité n'est de trop. Le plus rare ensemble de mérites n'est que le strict nécessaire, et ne suffit même pas toujours au commun bonheur. Voir sans cesse la muse en tiers dans vos plus familiers entretiens, - recueillir dans ses bras et soigner ce poète qui est votre mari, quand il vous revient meurtri par les déceptions de sa tâche; - ou bien le voir s'envoler à la poursuite de sa chimère... voilà l'ordinaire de l'existence pour une femme de poëte. Oui, mais aussi il y a le chapître des compensations, l'heure des lauriers qu'il a gagnés à la sueur de son génie, et qu'il dépose pieusement aux pieds de la femme légitimement aimée, aux genoux de l'Antigone qui sert de guide en ce monde à cet ‘aveugle errant’;
Car, ne vous-y-trompez pas: presque tous les petit-fils d'Homère sont plus ou moins aveugles à leur façon; - ils voient ce que nous ne voyons pas; leurs regards pénètrent plus haut et plus au fond que les nôtres; mais ils ne savent pas voir droit devant eux leur petit bonhomme de chemin, et ils seraient capables de trébucher et de se casser le nez sur le moindre caillou, s'il leur fallait cheminer sans soutien, dans ces vallées de prose où demeure la vie.’
Henry de Pène
Gerechtsdienaar: Mynheer de rechter, daar is de man die Barbertje vermoord heeft.
Rechter: Die man moet hangen. Hoe heeft hy dat aangelegd?
Gerechtsdienaar: Hy heeft haar in kleine stukjes gesneden, en ingezouten.
Rechter: Daaraan heeft hy zeer verkeerd gedaan... hy moet hangen.
Lothario: Rechter, ik heb Barbertje niet vermoord! Ik heb haar gevoed en gekleed en verzorgd... ik kan getuigen bybrengen, die verklaren zullen dat ik 'n goed mens ben, en geen moordenaar.
Rechter: Ge moet hangen! Ge verzwaart uw misdaad door uw eigenwaan. Het past niet aan iemand die... van iets beschuldigd is, zich voor 'n goed mens te houden.
Lothario: Maar, rechter, er zyn getuigen die het zullen bevestigen. En daar ik nu beschuldigd ben van moord...
Rechter: Ge moet hangen! Ge hebt Barbertje stukgesneden, ingezouten, en zyt ingenomen met uzelf... drie kapitale delikten! Wie zyt ge, vrouwtje?
Vrouwtje: Ik ben Barbertje...
Lothario: Goddank! Rechter, ge ziet dat ik haar niet vermoord heb!
Rechter: Hm... ja... zo! Maar het inzouten?
Barbertje: Neen, rechter, hy heeft me niet ingezouten. Hy heeft my integendeel veel goeds gedaan. Hy is 'n edel mens!
Lothario: Ge hoort het, rechter, ze zegt dat ik 'n braaf mens ben...
Rechter: Hm... het derde punt blyft dus bestaan. Gerechtsdienaar, voer dien man weg, hy moet hangen. Hy is schuldig aan eigenwaan. Griffier, citeer in de premissen de jurisprudentie van Lessings patriarch...
Onuitgegeven Toneelspel