Multatuli.online


1160.

De volte op straat was zeer gedund. Wouter bleef in de buurt van de herberg die hem tot 'n tempel was geworden, om te zien waar z'n godinnetje belanden zou. De braking was aan 't bedaren. Nog altyd evenwel werd er van tyd tot tyd iemand buiten de deur gezet die, belust op de vreemdheid van 't geval, nog zo graag 'n beetje had willen blyven om 't wonder te zien. Men krygt niet elken dag 'n ‘bloed-eigen’ dochter van m'nheer Kopperlith te aanschouwen.

Sommigen dan wilden zich aansluiten by 't driemanschap Verlaan, Republikein & Goremest, om mee opgenomen te worden in aanspraak op de baten der veelbelovende ruwaardy. Maar ons triumviraat voelde zich sterk genoeg, en vond geen reden om 't aantal deelhebbers in de vermoedelyke vruchten van den arbeid groter te maken dan nodig was. Menigeen die mee-schreeuwde: ‘er uit! er uit!’ ontving zelf 'n handtastelyke vermaning om 't voorbeeld by de les te voegen.

Eindelyk hield het uitwerpen van overbodige getuigen geheel op. Juist toen Wouter zich verstouten wilde om door 'n spleet te gluren van de gordyn aan de glasdeur, werd deze geopend, en de Republikein trad er uit. Hy hoorde hoe Verlaan hem nariep: - Dáár ergens op 'n hoek in de Paardenstraat, weet je! Kyk nu maar eens niet op 'n daaldertje... en klop ze maar flink op, en zeg aan den sleper...

Het woord: ‘sleper’ - een nu verouderend amsterdamismus voor wagenverhuurder of huurkoetsier - gaf Wouter 'n licht van betwistbare helderheid. Dat de Republikein 'n rytuig bestellen moest, was duidelyk, maar... Femken in 'n koets of brommer? Of... al was 't maar in 'n slee... zy?

Hy wachtte. Op bespieden van het inwendige der kroeg, was geen kans meer. Vrouw Goremest had de blinden gesloten. Zou er nu 'n bruikbaar licht over de zaak opgaan uit die Paardenstraat?

Na lang wachten kwam er 'n rytuig aanrollen. De Republikein sprong er uit. De deur van de kroeg werd geopend, en Klaas Verlaan vertoonde zich met z'n vermeende juffer Kopperlith op den dorpel...

- Femken, ik ben hier! riep Wouter wild toeschietend, ik ben hier! O God, o God, Femke, ga niet mee met die vreemde mannen!

- Wat bliksem is er dát nou weer voor een! schreeuwde Verlaan, die Wouter by den kraag pakte en naar binnen trok. Wat mot jy? Wat ben jy? Wat wil jy?

- Femke, ga niet mee met die vreemde mannen. Ik zal je thuis brengen, ik, Wouter!

- Die jongen is niet wys, zei Vrouw Goremest, laat 'm los. Hy heeft hier al den helen avond staan huilebalken als 'n kalf, en geen duit verteerd. Nou, dáárom niet... ik wil maar zeggen dat-i niet wys is.

Wouter trachtte de hand van 't meisje te vatten, en bemerkte nu dat ze allerzonderlingst was toegetakeld. Van gelaat, hoofd, schouders en gestalte, was niets te zien. Waarschynlyk had de gastvrye Vrouw Goremest haar familie-mantel voor dit doel afgestaan. Men doet zo veel voor 'n bloedeigen dochter van m'nheer Kopperlith! Toch was de edelmoedigheid van de ekonomische jeneverprinses niet zó ver gegaan, dat ze meer dan één kaarsje had aangelaten, na 't sluiten van de eigenlyke nering. Dat armzalige nachtpitje had juist even genoeg licht verspreid, om niet dezen of genen aan den misgreep bloot te stellen 'n tafel of stoel in plaats van overtollige gasten buiten de deur te werpen. En nu...

Nu vlamde het zo zonderling, en zo onwillig, en zo fantastisch! En ook zyzelf stond daar zo vreemd! En zo spookachtig trilden de omtrekken van die gestalte...

- Bist du es, Erich?

- Femke, Femken, ik smeek je-n-om-godswil, ga niet met die vreemde mannen mee!

En, zich losworstelend uit den greep van Verlaan, wierp hy zich voor haar neder, rukte den mantel open, greep haar hand, en bedekte die met tranen en kussen...

- Wat ik je zei, riep Vrouw Goremest, de jongen is stapelgek!

- Femke, nooit zal ik je weer verloochenen! Schop me, trap me, dood me, maar... ga niet mee met die vreemde mannen!

- Licht! riep 't meisjen op zeer gebiedenden toon, en met vreemden tongval.

De Republikein nam 't smeerkaarsje van de toonbank, en hield het by de groep, zodat de knielende gestalte van Wouter nagenoeg zichtbaar werd. Het meisje staarde door 'n spleet van haar mantelkap op hem neer, en zweeg, en verroerde zich niet, en scheen na te denken, en trok de hand niet terug, die Wouter aan z'n lippen geklemd hield...

Verlaan maakte een beweging als om den indringer weg te rukken...

Maar zy, den vryen arm uitstrekkend boven Wouters hoofd, wees den schipper terug, en zeide:

- Mein Bruder!

- Ook alweer 'n bloed-eigen zoon dus van m'nheer Kopperlith, mompelde de Republikein. Wat die jongelui 'n rare manier hebben om hun nachten door te brengen!

De lezer begrypt dat-i deze oneerbiedige woorden niet luid worden liet. Al z'n hoorders wisten waar de ‘bloed-eigen’ vader van die twee vagebondjes woonde, en dus: mondje-toe voor de Keizersgracht! Men had al byzonder ongemanierd moeten wezen - of geen republikeinse Amsterdammer - om dit niet te begrypen.

Toen Wouter weer tot bezinning kwam, stond-i op straat. De brommer was weggereden, met of zonder háár. Met of zonder die beide mannen. Dit wist-i niet. Maar 't bekommerde hem nu minder... Zy had hem haar broeder genoemd, ernstig, plechtig, boekerig, kerks... dit was hem genoeg!

- O, myn God, ik dank u, riep hy. Gy zyt goed en genadig en vergevensgezind... o myn God, ik dank u!

en:

- Gut, ik wist niet dat Femke zó spreken kon! Ze moet het wel heel innig gemeend hebben... anders zou ze ‘broer’ hebben gezegd, zoals we gewoon zyn.

En hy beloofde zichzelf, overmorgen schatryk te worden ‘in den handel.’ Schatryk, en... Koning alweer, om meer nog, véél meer nog, van Femke te worden, dan haar broer...

Juffrouw Laps had eer van de les! Maar dit wist Wouter zelf niet, al voelde hy geheel anders dan gister nog.

Voor 't ogenblik was-i opgetogen met z'n nieuwen titel. Hoe toch kwam zy aan zo'n schoon woord? Zo verheven? Zo Bybels? Zo voornaam? Zy, zo eenvoudig anders!

- Ik ben Femke's broeder! juichte z'n hart, en - hoe vermoeid ook - hy liep als op stelten, en verwonderde zich dat-i 't hoofd niet stootte aan de wolken.