Multatuli.online


1189.

En nog altyd spionneerde die lelyke dikke dame door 't venster van de zykamer. 't Kwam Wouter voor, dat zy iets hem betreffende meedeelde aan iemand die in haar gezelschap was. Een heer van minder dan middelbaren leeftyd, boog over haar heen naar 't venster, en wenkte Wouter met niet zeer vriendelyk gebaar, dat-i de stoep verlaten, en beneden aanschellen zou. Goddank, nu wist onze candidaat-handelsman tenminste iets. Allerbeleefdst nam-i z'n hoed af, en schoof blootshoofds enigszins bukkend dat dreigende venster voorby, en de stoep af. Inderdaad, beneden by de dubbele glasdeur was ook 'n bel, en daarnaast las hy 't woord: magazyn. Hier zal ik moeten wezen, dacht hy. Kantoor en magazyn zal wel zo omstreeks 't zelfde zyn. En hy belde.

De persoon die belast was met het ‘nalopen’ van deze schel, zou alweer zeer gevoeglyk kunnen doorgaan voor 'n curator of superintendent van 't respect. Hy gaf Wouter veel tyd tot meditatie, vooral over den tekst hoe moeilyk het is, in te gaan tot den huize Kopperlith. Of onze expectant-handelsridder behoorlyk gebruik maakte van de zo gul aangeboden gelegenheid tot ontwikkeling van z'n denkvermogen, is te betwyfelen. Bovendien, hy werd gestoord. Men tikte - en op den klank af geoordeeld, enigszins toornig - tegen 'n glasruit van de zykamer. Wouter stapte een tred achteruit, en zag naar boven. De m'nheer van zoeven beduidde hem met driftige bewegingen, dat-i nog eens moest aanbellen, en wat harder. Wouter bedankte door het afnemen van z'n hoed - had niet z'n moeder hem vóór alles, fatsoenlykheid aangeprezen? - en hy waagde nu 'n harder trekje, dat nog altyd niet terstond door 't openen van de deur gevolgd werd. Het scheen wel dat de Cerberus van 't ‘magazyn’ 'n zeer hoog denkbeeld koesterde van 't respect dat de heren Ouwetyd & Kopperlith nodig hadden. De man overdreef z'n yver. Dit be-gon zelfs de heer in de zykamer in te zien, die alweer tikte, en wenkte: ‘schel nóg eens voor den drommel!’ met 'n uitdrukking alsof Wouter 't helpen kon dat er niemand kwam. Hy voelde heel duidelyk hoe de ware fatsoenlykheid voorschreef, vergeving te vragen dat men hem zolang wachten liet.

Intussen gluurde hy door de glasdeur, en wierp nieuwsgierige blikken in 't ‘magazyn’. Het was een van die lokalen welker afmetingen men gewoon is uit te drukken door de dichterlyke vergelyking met 'n pypela. Enigszins in afwyking van de bekende omschryving in de meetkunst, verheugde zich de hier bedoelde ruimte in de eigenschappen van lengte, breedte en... laagte. De breedte was met die van 't huis gelyk. De lengte werd aan de voorzy begrensd door de reeds bekende glasdeuren, die in haar poging om wat licht door te laten, werden bygestaan door 't schuins hoekje venster dat z'n hypothenuse gemeen had met den stoep, en bovendien door 'n ander raampje dat aan de vóórzy van die stoep aan de straat uitkwam. Het hokje dat door dit venstertje z'n licht ontving, heette ‘het kantoortje’ in tegenstelling van 't ‘kantoor’ dat we straks zullen te zien krygen. Wat overigens de ‘laagte’ van 't magazyn aangaat, deze benaming is zowel gegrond op de zeer geringe afmeting van den opstand, als op 't peil van den vloer. Een volwassen man kon met z'n opgeheven hand de zoldering bereiken, en de bodem lag 'n voet of drie beneden den beganen grond. Hy verhief zich niet verder boven de riolen die in de gracht uitliepen, dan juist voor de bewoners nodig was om niet te worden mee-weggespoeld met de vuiligheid. Wat de verlichting aangaat, men begrypt dat het weinige glaswerk aan de voorzy, niet ál 't werk alleen kon doen. Ongeveer op één derde van de lengte, hield het binnenkruipend licht op. Wie evenwel scherp van gezicht en rechtvaardig was, moest erkennen dat-i, heenborende door de duisternis van 't midden, vry duidelyk kon bemerken dat de bouwmeester gepoogd had ook aan den achterkant iets te laten binnendringen dat naar vermindering van duisternis geleek. Daar namelyk was door vriendelyke bemiddeling van 'n boven de zoldering van 't magazyn gelegen binnenplaatsje, iets te zien dat niet volstrekt zwart kon genoemd worden. Hoe de venstersoort heette, die dit wonder teweegbracht, weet ik niet recht. Een lantaarn, of 'n koekkoek, of zo-iets. Er is altyd wat armoedigs in zulke bouwkunstige meesterstukken. Ze geven getuigenis van de bekrompenheid - in alle betekenissen! - die ik aanroerde in 401.

Voorzover Wouters blikken in 't magazyn konden doordringen, bemerkte hy dat de langse middelruimte was ingenomen door 'n brede tafel, waarop stapels lynwaad gerangschikt lagen. Ook rechts en links langs de muren waren zulke koopmanschappen opgestapeld, zodat slechts 'n nauwe doorgang aan weerszyden van die lange tafel overbleef. Alleen aan 't vooreind, tussen 't ‘kantoortjen’ en de glasdeur, was enige ruimte overgelaten, waar 'n meubel op schragen stond, dat hy later leerde kennen en waarderen als ‘de paktafel’.