Multatuli.online


1049c.

De slimme Stoffel was te weten gekomen wat dat dan toch eigenlyk voor prenten waren. Hy hing 'n tafereel op van zaken die, hoe bekend ook in andere kringen, door de Kinderen Pietersens voor nieuw werden aangezien. Een van Stoffels collega's was verwant aan de toneelwereld, en had hem verhaald dat zulke afbeeldingen van costumes 'n grote rol spelen onder de behoeften van akteurs. By deze zelfde gelegenheid vernam men nu een-en-ander over de stukken waaraan Wouters prenten ontleend waren, en over toneelspelen in 't algemeen. 't Was voor Wouter 'n geluk, dat het juist Stoffel was, die deze kennis in 't huis bracht. Van elken anderen kant gekomen, ware ze misschien afgeweerd als onbehoorlyk, en zeker onwelwillend nageplozen als iets verdachts. De woorden ‘toneel’ en ‘schouwburg’ hebben nog thans in de oren van velen een zeer onzedelyken klank, en dat was 'n hele of halve eeuw geleden nog veel erger dan tegenwoordig. Maar 't genoegen van wysheid te verkopen noopte Stoffel tot gunstiger voorstelling van de zaak, dan-i anders had kunnen overeenbrengen met de bekrompenheid die by hem de funktiën van 't geweten vervulde. - Zie je, moeder, er is komedie en komedie. Uwe moet onderscheid maken tussen 'n treurspel en... de vertoning van allerlei gekheid, waaruit 'n mens niets leren kan. Er zyn van die komedies, die... heel treurig zyn, en de mensen huilen er van... hele deftige mensen.

- Gut, zei juffrouw Pieterse.

- Ja, moeder! En dan zyn er weer andere stukken waar ze by zingen en muziek maken, en dat kan ook heel mooi en zedelyk wezen, en dat noemen ze dan by voorbeeld... 'n opera. En heel veel fatsoenlyke mensen gaan er heen. Uwe ziet, moeder, dat daarin niets onzedelyks is, en dat men niet zo bekrompen moet zyn, en alles zo terstond afkeuren. By de oude Grieken speelden ze ook komedie, en daarin studeren nog tegenwoordig onze eerste professors.

- Is 't mogelyk!

- Ja, moeder. Al die prenten van Wouter zyn genomen uit wezenlyke stukken, en 't zyn hele geschiedenissen. Ik kan nu zo op eenmaal niet alles vertellen, en wil maar zeggen dat er ook goede komedies zyn.

- Dát moet je dan toch eens aan juffrouw Laps vertellen! Zy zegt altyd...

- Wat zy zegt! 't Mens heeft nooit 'n komedie gezien.

Dit is wel waar, maar de hele Pietersens-familie was op dit stuk geen haarbreed verder. Slechts Leentje misschien...

- Daar heb je 't! riep de moeder. Ze zal dien donderdag avond in de komedie geweest zyn... want het was 'n donderdag... zo zie je, hoe dan toch obboedekon alles aan den dag komt!

De wereld is vol mysteriën, en wie op klassificeren gesteld is, zou eigenlyk de mensen kunnen verdelen naar de soort van geheimen die ze nasporen. De een wil weten wie de naakte jongeling was uit Markus xiv, vs. 50, en wat er van hem geworden is. Een ander zoekt de ware betekenis van 't woord sela in de psalmen. Velen gaan gebukt onder de geheimzinnigheid van de Openbaring...

't Is niet onaardig op te merken hoe men zich over 't algemeen liever bezig houdt met iets abstrakts, met iets boekerigs, iets wat in verband kan worden gebracht met geleerdheid of dogma, dan met de dagelykse zaken die zich aan ons opdringen. 't Lage is ons altyd te hoog geweest, en de kennisse Gods inderdaad het beginsel van alle wysheid. Ze ging namelyk alle andere kennis vooraf. Het schynt den mens meer te hebben aangetrokken zich te verdiepen in de eigenschappen van z'n goden, dan onderzoek te doen naar den aard der dingen die hy onder de ogen had. Om 'n schuit te maken, had-i 'n dryvende boomstam nodig die hem den weg wees, maar walhalla's, olympen, elyzese velden en paradyzen vervaardigde hy kant en klaar zonder 't minste model. Dit wás zo, en is zo. Een weddingschap lezer?

Koop 'n vinkennet - iets groter dan de gewone, en stevig geknoopt - span het aan weerszy van 'n druk bezochte straat - de Kalverstraat te Amsterdam, by 't aangaan van de beurs, byv. - en sla toe! Hoeveel vinken hebt ge gevangen? Honderden, hoop ik. Duizenden misschien! Des te beter. Hoe meer hoe liever voor de proef die ik u voorsla. Ik bied u honderd gulden voor elken vink die nagenoeg kan uitleggen hoe de magnetische telegraaf werkt, mits ge my één gulden betaalt voor elk individu die verzekeren durft dat God zo byzonder ‘groot’ is.

Wilt ge de proef anders inrichten? Vraag den eersten den besten naar 't een-of-ander ingewikkeld vraagstuk op het terrein van Psychologie, van Geschiedenis, van Staatkunde. Zelden zal iemand zich incompetent verklaren. Maar - en niet eens zonder zekeren trots - de man die ‘in kousen doet’ zal z'n onwetendheid erkennen in 't vak van onderbroeken of slaapmutsen.

Deze voorliefde voor pretense kennis van 't onexakte zal wel ontstaan zyn uit kwakzalverige luiheid. Men tracht te pronken met zeker produkt dat saamgesteld is uit de faktoren: onderzoek, en: belang der behandelde zaak. Hoe hoger nu de laatste faktor, hoe lager de andere wezen mag. God, Rusland of sociaal-kwestie maal 'n zeer geringe dosis inspanning, levert 'n slotsom die wél heet op te wegen tegen 't produkt der faktoren van met zorg uitgewerkte kleiner problemen.

We vinden dit verschynsel overal. Een geneesheer die de tering niet geneest, staat by velen hoger in rang dan de pedikuur die wél 'n likdoorn snydt. Hoger ook dan de chirurg, wiens arbeid men met ogen zien kan. In de gewone zegswys: ‘God is groot, maar we begrypen hem niet’ schynt 'n onjuiste conjunctie te zyn binnengeslopen. Men kan gerust aannemen dat die God z'n hele renommee juist aan dit niet-begrypen te danken heeft, en dat-i dus te allen tyde zo groot gevonden is omdat men hem niet begrypen kon. 't Is opmerkelyk hoe de velen die hierover anders denken dan ik - 't woord: denken is gewaagd! - zich telkens verspreken. Zyzelf noemen gedurig de ‘onnaspeurlykheid van Gods wegen’ onder de eigenschappen die ze zo byzonder mooi schynen te vinden. Hoe ze 't, by zo'n erkentenis, durven afkeuren dat 'n ‘onwetende’ geen licht ontdekt in zaken die zyzelf ophemelen als zo byzonder duister, vat ik niet.

De meerderheid zal altyd de voorkeur geven aan 't onbestemde, en hierin blyven gelyken op Wouter, die meer genoegen schiep in de poppen waarvan hy niets wist, dan in afgewerkte geschiedenisjes. Maar Wouter was 'n kind, en zal dit niet blyven. Mensheid en Maatschappy moesten verder zyn op hun leeftyd. Dat de minachting voor 't gewone - zo sprekend getuigende van lage opvatting - by de Pietersens vry onbepaald heerste, was natuurlyk. Wat Jan Klaassen gezegd had, mocht vergeten worden, maar 't nietigst woord van dezen of genen man uit de Schrift, of al ware 't ook maar van 'n professor, was de moeite van 't onthouden of commenteren waard.

Toch bestond hierop één uitzondering. Het huishouden, of wat daarmee kon geacht worden in verband te staan, deelde in den voorrang van heilighedens en officiële autoriteit. Het is de vraag, of juffrouw Pieterse 'n Engel des Heren vriendelyk zou ontvangen hebben als-i haar was komen storen in de bereddering met keuken of was!

Een huishoudelyke zaak nu was 't geweest, dat Leentjen eens 'n achtermiddag verlof had gevraagd wegens ‘schrikkelyke hoofdpyn’ - by burgerlui is elke pyn terstond schrikkelyk - en... er was later gebleken dat ze den avond van dien dag niet by haar moeder thuis was gebleven. Den storm die hierdoor werd opgewekt, kan ik overslaan, omdat de goede Virgilius dien voor my beschreven heeft: quos ego... en ite, deae pelagi! Gut, wat de tritons zich weerden... Trui, Mine, Petró! En Aeolus, de brave Stoffel! Alles blaasde braafheid, en 't Ryk der ondeugd sidderde. - Als 't schepsel dan in godsherennaam maar zeggen wou waar ze geweest was, kermde de moeder. Ik kan toch geen sichetten over den vloer houden, die den nacht hebben doorgebracht... god weet waar!

Den nacht? Dit stond juffrouw Pieterse heel lelyk! Die vervloekte liefdeloosheid der hyperbolen! Den nacht?

Ze wist beter dan gy en ik, lezer - want ze had het van Leentjes moeder, die er niet om jokken zou - dat de stumperd ‘heel bedaard zo tegen elven was thuis gekomen onder begeleiding van de kleermakers-juffrouw van hiernaast.’

Den nacht? Den nacht?

Wát toch, om 's hemels wil had de onbehaaglyke Leentje met haar nachten kunnen uitvoeren? 't Viel het onnozel meiske reeds moeilyk genoeg, niet groots te worden op de hoogdra-vende verdenking. Ach, wat had er veel anders moeten zyn, voor ze er aan denken kon, iets te gebruiken van de massa deugd die by haar braak lag! En dat wist juffrouw Pieterse ook wel. Ze schoof dien problematischen nacht maar tussen de dithyramben van haar verontwaardiging, om de delinquente te dwingen tot bekentenis.

Maar Leentje was taai, en verklapte niets. Ze had geheimhouding beloofd aan de kleermakers-juffrouw, die zich ‘zo in acht moest nemen voor de mensen, omdat haar man 'n nieuwlichter was.’

Deze zaak was verheven tot rang van mysterie. En de belangstelling nam toe, toen men in Leentjes naaidoosjen 'n afgescheurd stuk vond van 'n ‘personen’-lystje. Ook had men Leentje betrapt op 't neuriën van 'n lied dat voor 't eerst uit haar mond gehoord werd, en duidelyk heenwees op onbekende relatiën. Het was de roerende aria: ‘'k bén vol eer, 'k bén vol eer, ziet ik ben d'r 'n man vol eer!’

En nu eindelyk was, na Stoffels bekering tot het toneel, 't plechtig ogenblik aangebroken, waarop al die duisternissen zouden worden opgehelderd. Leentje werd geroepen, en viel door de mand.

Ach ja, ze had ‘de komedie’ bezocht, en wel die van den befaamden Jan Gras, den toenmaligen Apollo van de Elandstraat. Ik ben daar nooit geweest, maar wel herinner ik me, met welken eerbied ik sommige schoolmakkertjes aanzag, die over dien tempel der Muzen wisten mee te spreken.

't Spreekt vanzelf dat Leentje begon te schreien. Ze meende iets zeer verschrikkelyks geopenbaard te hebben, en wilde juist beloven dat ze 't nooit weer zou doen, toen ze tot haar verwondering vernam ‘dat er volstrekt geen kwaad stak in zo'n uitspanning, en dat de grootste professors wel eens daarheen gingen...’

- Nee, moeder, dát heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dat onze Griekse professors...

- Nu, dat 's hetzelfde, riep juffrouw Pieterse. Ik bedoel maar dat 'n mens zich wel eens veramuseren mag. En zeg me nu eens fransiman wat je daar zo al gezien hebt.

Leentjen aan 't vertellen. Wouter legde z'n penseel neer. Petró's strykyzer werd er koud van. Ook Stoffel luisterde, en wel met de eigenaardige uitdrukking van iemand die heel nieuwsgierig is, doch niet wil laten merken dat-i wat nieuws hoort. By elke zinsnede uit Leentjes mond, zette hy 'n gezicht alsof hy zelf dat even goed zou hebben kunnen vertellen, als-i 't maar niet zo druk gehad had met z'n pyp, en hy keek z'n moeder aan met blikken die haar sommeerden te erkennen dat-i dit alles vooruit had geweten. De wereld is vol Stoffels.

Het spreekt vanzelf dat Leentjen en de kleermakers-juffrouw waren onthaald geworden op ‘De Onechte Zoon’ van Kotzebue. Hoogstens was er kans geweest dat ze ‘Mensenhaat en Berouw’ of ‘De dood van Rolla’ als eersteling plukte op den akker van haar toneel-ondervinding. Maar die ‘Onechte Zoon’ gaat voor. Er is meestal 'n hysterisch element in de uitspattingen van burgerlyke styfheid, en de kleermakersjuffrouw die aan nieuwlichtery getrouwd was, en sedert jaren op den sprong stond eens van de wereld te snoepen, had geen weerstand kunnen bieden aan de aanlokkelyke onechtheid van dezen titel. Kotzebue was 'n faiseur die z'n zaak verstond. Geen van z'n stukken maakte dan ook zoveel opgang als dat fameuze ‘Kind der Liebe.’ Of deze benaming aanduidt dat men de behoorlyk geregistreerde kinderen zou moeten beschouwen als voortbrengsels van haat of onverschilligheid, durf ik niet beslissen. Ziehier iets van Leentjes verhaal.

- Eerst was er muziek, juffrouw, en ze speelden heel mooi, en toen 't scherm opging was er 'n groot bos, en 'n vrouw zat te huilen onder 'n boom, en er was 'n baron die haar zoon gevangen nam omdat-i 'n jager was, en toen moest-i in de gevangenis, en hy heeft toen heel mooi gesproken, en de moeder ook, maar de baron zei dat-i heer en meester op z'n land was, en de gauwdieven straffen zou, en hy was woedend van kwaadheid, en toen zei de moeder... neen, er kwam 'n ander die zei... neen, zo was 't ook niet, maar toen viel de gordyn weer, en de kleermakers-juffrouw kocht wafelen die rondgepresenteerd werden in de zaal door arme jongetjes, en we hebben chocolaad gedronken, omdat de kleermakers-juffrouw zei dat 't alle dagen geen kermis was. En er zat 'n heer achter ons, die alles uitlei, en die de kopjes van ons aannam toen ze leeg waren. Ook zeid-i dat de mensen hier zo mooi speelden, en dat er maar één komedie van Jan Gras was, en de kleermakers-juffrouw heeft 'm 'n pepermentje gepresenteerd, maar hy zei dat we-n-'ns moesten kyken naar 't scherm, omdat daarop allerlei geschilderd was, grote beelden in 'n wolk, en bloemen, en 'n man die op 'n instrument speelde, en er vlogen engeltjes omheen... snoepig! En de muzikanten speelden weer, maar begryp nu eens wát, juffrouw? Ze speelden: mooie meissies, mooie bloemen...

- Foei, riepen de drie gratiën. Zo'n gemene straatdeun!