Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
Ideeën, vierde bundel
‘Een zaaier ging uit om te zaaien.’
Jezus
929.
Er is veel gekibbeld over den oorsprong onzer denkbeelden. Wat gaat de gedachte vooraf? Indrukken, ja, maar gewoonlyk geven wy, slordige ziel-ekonomisten, ons zo min behoorlyk rekenschap van hun wording, als van de wyze waarop wy ze tot denkbeelden verwerken. (11, 503, 592.)
Hoe, waarom, waaruit, het drama ‘Vorstenschool’, dat nu volgt, ontstaan is, zou ik niet kunnen zeggen. De hoofdoorzaak zal wel liggen in aandrang tot scheppen, voortbrengen, vormen... ach, alles komt op rangschikken neer! Meer kunnen we niet. (244) Waarom zingt de nachtegaal, waarom krast de raaf? Meer zou ik kunnen meedelen over de fata van dit libel. Halfgeboren nog, heeft het reeds vreselyk gezworven. Op vele plaatsen heb ik het eerste, tweede en vierde bedryf voorgedragen, zo goed ik kon. Gemakkelyk was die taak, reeds uit 'n fysisch oogpunt, niet. Vooral niet op plaatsen waar ik te doen had met de hogere beschaving van byzondere soort, die ik enigszins kenschetste in 610, en die den lezer nader bekend zal wezen, zodra hy 'n bladzy ouder is.
Op weinige uitzonderingen na, viel me overal het hollands loon der kunst ten deel: mooi! Van die uitzonderingen noem ik ditmaal alleen Arnhem, waar ik uit de houding van 't publiek, zowel als uit 'n paar afkeurende regels in de hoogstliberale courant van dat Gelders Athene, te weten kwam dat de mooivinders zich vergist hadden.
Niemand minder dan myzelf is het geoorloofd uitspraak te doen in de gewichtige kwestie tussen ‘mooi’ of ‘niet mooi’ daar ik allicht, uit doorgaande ontevredenheid met m'n eigen werk (61) partydig wezen zou aan den Arnhemsen kant. Dit gevaar is te groter, omdat de redaktie van bedoeld blad zich niet bepaalde tot 'n ongerechtvaardigde afkeuring - zo'n fout wordt slechts door leken begaan - doch wel degelyk die afkeuring gemoti-
*
veerd heeft op 'n wyze die weinig tegenspraak toelaat. Letterlyk kan ik de gebezigde uitdrukkingen niet weergeven, omdat de kunstkritiek van die courant in geen enkel Europees museum gecolligeerd wordt, en 't inderdaad voor ieder ander dan de redaktie zelf, moeilyk wezen zou, een nummer op te sporen dat 'n week overleefde. Met vriendelyke uitnodiging alzo, het bedoeld artikel, door correcten herdruk - ne varietur, asjeblieft! - nogmaals ter voorlichting onder de ogen van 't Publiek te brengen, wil ik van myn kant die redaktie enigszins te hulp komen in 't klassiek-maken van haar arbeid, door de mededeling dat m'n Vorstenschool, of 'n deel daarvan, of 'n voornaam deel - summa summarum 't hele ding óm dat deel - ‘beneden de aandacht is van een beschaafd auditorium’. Zó staat er.
Ziehier dus reeds één verdienste in myn stuk: het kan dienen als graadmeter van onze beschaving. Wie 't met enig genoegen leest, heeft behoefte aan school, catechisatie en roede. Wie 't mooi vindt, wordt van de beurs gedrongen, en in de Sociëteit gedeballotteerd. En mochten er par impossible onverlaten worden gevonden, die zich aan een roekeloos ‘heel mooi’ te buiten gingen... ze zyn ryp voor het tuchthuis.
Myn stuk zal vertaald worden, waarschynlyk byv. in het Duits. By die gelegenheid hoop ik den vreemdeling het oordeel over de Nederlandse beschaving gemakkelyk te maken, door de mededeling dat by ons te lande, volgens de schatting van een hoofdorgaan der liberale party, zulk werk ternauwernood goed genoeg is voor 't kanalje.
Mocht daarop die vreemdeling begerig zyn, het zielevoedsel der beschaafden in ons land te leren kennen, dan verwys ik hem naar Arnhem, en ik houd my verzekerd dat het kleinste krantenredakteurtje in die stad, hem leveren zal wat-i zoekt.
Minder ingenomen ben ik met 'n ander deel van 't geslagen vonnis. De Arnhemmer betuigt, dat het stuk ‘den schryver onwaardig is’. Tegen deze uitspraak moet ik protest aantekenen. Dat myn Vorstenschool te laag zou staan voor den smaak der bewoners van Arnhem, en van de redaktie dier courant, kan waar zyn. Ik nam het peil dezer beide autoriteiten in zake ‘beschaving’ niet nauwkeurig genoeg waar, om te beoordelen hoe hoog iemand of iets moet geplaatst wezen, om niet in die stad 'n armzalig figuur te maken. Maar Vorstenschool nog beneden myzelf te stellen, is even onjuist, als dat het boven m'n andere Ideeën zou staan. Wat my betreft, ik verzoek vriendelyk met 'n even laag merk te worden gebeneficieerd, als aan m'n stuk te beurt valt. En revanche verbind ik my, ook de redaktie van de Arnhemse courant altyd juist even hoog te stellen als háár arbeid, en nooit te beweren dat ze nog onbeduidender is, dan de dingetjes die ze voortbrengt.