Ideën, zesde bundel
1165.
Toen Wouter zich in 't gras zette met z'n rug tegen 'n boom, was z'n voornemen daar te blyven zitten wachten tot-i leven bespeuren zou in Femke's huisje. Al was 't dan hoogst onzeker of ze zich dáár bevond, toch immers zou hy dan iets vernemen. In-allen-geval kon haar moeder hem zeggen, zo hoopte hy, of ze behouden was thuis gekomen, en of de wond in haar hals of gezicht van betekenis was? Want bebloed was ze geweest, dit had-i duidelyk gezien.
Hy wist niet of ze gedurende haar tydelyke functiën by de Holsma's - 'n nicht... hoe zat dát in elkaar? - op de Kolveniersburgwal sliep, of 's avonds tehuis kwam by haar moeder. Maar hoe dit wezen mocht, iets zou hy nu zeker vernemen, als-i maar wachtte...
Helaas! Om hem overeind te houden, waren drie stevige bomen niet te veel geweest, en hy had er maar één. Hy viel dan ook weldra om, en lag daar alleronfatsoenlykst. Z'n petje rolde in de sloot, en verdween langzaam maar zeker onder 't kroos. De zeer enkele voorbyganger die hem bemerkte, meende dat daar 'n beschonkene lag, en was ruimschoots in de gelegenheid om bespiegelingen te maken over de al te vroege rypheid van zo'n jong ventje. Een onderzoek naar de oorzaken van 't geval - hy toch kon ziek, gewond of dood wezen - lag niet in de zeden. Dat zyn politiezaken. 't Was volgens die zeden al wel, dat niemand hem leed deed.
Gelukkig was 't aantal voorbygangers, om 't vroege morgenuur, nog zeer gering. Bovendien, hy lag niet zeer naby het pad dat door 't grasveldje kronkelde, en de meesten gingen voorby zonder hem te zien. Maar straks als er gebleekt moest worden, zoud-i in den weg liggen, dat was zeker.
Z'n dromen bleven - als 't wakend leven-zelf - 'n zonderling mengsel van schyn en werkelykheid. Een beetje waarheid, en veel bedrog... ziedaar alles! Om rechtvaardig te zyn jegens slaapdromen, moet men erkennen dat ze maar beschikken kunnen over één soort van leugen. Evenals dichters en lasteraars! - vinden ze niets uit, en bepalen zich tot enige verandering in 't rangschikken of samenvoegen. Personen, zaken en denkbeelden wisselen gedurig van rol, en lenen van elkander 't heterogeenste. Wouter droomde precies als 'n ander in zyn geval zou gedaan hebben, d.i. onder den indruk van de gegevens die hem waren meegegeven in den slaap, en van den boomwortel waar-op z'n lenden waren terechtgekomen. Die wortel speelde voor juffrouw Laps die hem pynlyk omhelsde, maar ze sprak daarby als oom Sybrand, over taal en kippenhokken. Z'n moeder zag het aan, en geleek op koningin Elizabeth die, volgens haar, Amerika had gekocht, en betaald met háár geldje: honderd kromme pietjes. Klaas Verlaan droeg 'n fluwelen mantel, en zat schrylings op 'n gevleugelden kruiwagen vol augurken, waarmed-i heensprong over 'n dame vol puistjes en ridderorden. Daar kwam ook: ‘massa’ - persoon geworden - met 'n pruim in den mond, en verklaarde dat-i Goremest heette en op de Keizersgracht woonde, waar-i ‘met God’ in effecten deed. Een zevenklapper hield redevoeringen over mensenrecht, en beukte Wouter in de ribben... dit was weer de schuld van dien wortel. Een fries-bont boezelaar zong: honneur au plus vaillant, en scheen daarmee broer Stoffel te bedoelen, die er naar stond te luisteren, en met allerliefste bescheidenheid 'n wolk van toegeworpen lauwerkransen opving op 'n yzeren leerlineaal....
Zo ziet men, hoe billyk het lot is. Wie roem tekort komt in werkelykheid, krygt z'n deel in 'n anderen droom.
Maar, in weerwil van 't vermoeiend geflikker dezer half-uitgewreven en bont dooreen gemengde beelden van z'n herinnering, behield één figuur vry standvastig haar trekken. Ze beheerste elk toneel dat aan Wouters verbeelding voorbyschoof. 't Was die van 't meisje dat op 'n tafel stond, en haar armen kruiste.