Ideën, zesde bundel
1161.
Sedert eeuwen vernemen wy uit boeken, dat we den morgenstond zo byzonder schoon vinden. Een franse verzenmaker gaat zelfs zó ver, dat-i de opgetogenheid over 't opgaan der zon, aanbeveelt als graadmeter van de ‘deugd’. Wouter kende dit axioma niet, en veroorloofde zich dus met begrypelyke verdorvenheid van heel andere vingers te dromen, dan de ‘roosverwige’ van Aurora. Hy dacht aan de hand die hy gekust had, en... menselyk gesproken, z'n ‘deugd’ was er niet minder om.
Het gevoel dat hem doorstroomde, onttoog hem aan z'n omgeving. De volheid van z'n gemoed belette hem acht te slaan op de leegte der straten, iets dat hem anders byzonder had moeten treffen, zowel door 't verschil met al de woeligheid van weinige ogenblikken geleden, als omdat-i nog nooit op dat uur buitenshuis geweest was. Egoïst als alle gelukkigen, kwam 't hem heel natuurlyk voor, dat al wat leven had zich verborg en opsloot, om ruimte te maken voor zyn geestdrift. In zulke stemmingen bestaan er in 't Heelal slechts twee dingen: niemendal en... ik! De ganse schepping verliest, als 'n trouwende vrouw, haar naam by 't huwelyk met die éne gewaarwording, met dat éne gevoel: ze gaat er in op.
Wouters ogen dwaalden langs uithangborden, en naambordjes op de hoeken der straten. Z'n onverschillige blik las: ‘Botermarkt’ en: ‘hier gaat men uit porren’. Ook kon-i te weten komen waar kousen te koop waren, of wagens te huur, en wie 'n smid was, of 'n timmerman, of... ‘in’ 't een-of-ander...
Lieve god, wat doet er dat alles toe? Hy had Femke's hand gekust! Welk verstandig wezen kon 't in z'n hoofd krygen dat er, na dát evenement, iets aan gelegen lag of men op die markt boter verkocht, of schoensmeer? Of die man ‘uit porren’ ging, of ‘in’ effecten was? Hoe mal toch, dat duizenden en duizenden op de wereld zich bleven aanstellen alsof er niets byzonders gebeurd was! Zelfs de straatstenen lagen daar precies als naar gewoonte, en toch - wáár was het! - hy had Femke's vingertoppen gekust, en zy had hem ‘broeder’ genoemd!
't Is wel jammer dat de wereld niet verging in dien zomernacht. Horatius had er 'n aardige illustratie by gewonnen voor z'n fractus illabitur orbis. Ik geloof waarlyk dat Wouter by zo'n cataclys-me zou overeind gebleven zyn, en - voor 't byna ondenkbaar geval dat-i notitie van de zaak had genomen - hoogstens gevraagd hebben: of zy zich bezeerd had?
Het kan den lezer die enigszins op de hoogte van z'n tyd is, bekend zyn dat de wereld niet verging, en dat er op dien vrydagnacht naar oude gewoonte 'n zaterdag volgde, die ook alweer niet de laatste van z'n soort is gebleven.
Wouter vergaf aan de zon dat zy opging, aan de Botermarkt dat ze Botermarkt heette, aan den porder dat-i porde, aan den effectenman dat-i ‘in’ effecten was, hy vergaf alles aan allen omdat hy zich zo gelukkig voelde.
Toch kostte het hem enige moeite, overtuigd te blyven dat het gebeurde geen droom was. Dit noopte hem zich de geschiedenis van de vyf laatste uren herhaaldelyk voor te zeggen, om verzekerd te zyn dat nergens 'n gaping was, zoals die welke men gewoonlyk in gewrochten der verbeelding aantreft. De slotsom was bevredigend, maar toch... hoe jammer, nietwaar, dat-i niet een van die vingers had kunnen meenemen - de pink was genoeg geweest, die lieve pink! - als tastbaar getuigenis van 't gebeurde. Femke mocht oppassen, als-i ooit weer haar hand aan z'n lippen voelde!
Doch neen, ook zonder zo'n verslindende zorg voor 't bewaren van 'n tastbaar blyk... 't was wáár! Hy had haar hand gekust, zy had hem ‘broeder’ genoemd. Geen onverschilligheid van zon, straatstenen, porders of effectenlui, kon daaraan iets veranderen. Ga je gang, zon! Rys of daal naar verkiezing, als je dan onvatbaar bent voor den triumf van 't allerheerlykste. Die ongevoeligheid zal niets veranderen aan het feit...
Maar... mocht-i dan eigenlyk dat feitje wel voor zo héél belangryk houden? En waarom toch? Had niet, lang geleden reeds, diezelfde Femke hém 'n kus gegeven, en toen geheel uit eigen beweging? En... die nieuwe broerschap? Eilieve, waarom zou dit nu op eenmaal meer beduiden dan de oude betrekking van ‘vrindje’ waarop hy altyd zo had aangedrongen, en die hem nooit geweigerd was?
Hy begon te vrezen dat-i zich tevredener gevoeld had, dan-i redenerender-wyze kon verantwoorden. Hierop rekende hy zich de creditposten van z'n geluk voor - men bedenke dat-i ‘in den handel’ geweest was, en er overmorgen wéér in gaan zou - en trachtte hoog gewicht te hechten aan de erlangde vergiffenis voor 't verloochenen.
Nu ja, geen zwarigheidzoeker of dwarsdryver kon ontkennen dat-i sedert gister op dit punt 'n wyde schrede was vooruitgegaan, en zelfs sedert z'n indringen in de kroeg van Vrouw Goremest. Nog geen vol uur geleden dreigde z'n gemoed te bezwyken onder Femke's verachting, en nu... nu...
Toch begon hy zich te kwellen met de vrees dat er eigenlyk weinig geschied was dat hem reden gaf tot de opgetogenheid die hy niet van zich zetten wilde. De onnozele knaap wantrouwde z'n geluk, omdat hy 't niet begrypen kon.