Ideën, zesde bundel
1121.
Wil je me-n-'n plezier doen, zei de goede man, loop dan aan m'n rechterzy, want ik ben doof hier.
En hy wees op z'n linkeroor.
- Ik zal je vertellen hoe dat komt. Toen ik 'n kleine jongen was... kan je goed klimmen?
- N... ee, m'nheer!
- Zo? Nu, ik wel! In heel Vught was geen jongen, die zo goed kon klimmen als ik. Weet je wat ik gedaan heb? Ik heb eens 'n bloempotjen uit 'n venster van de derde verdieping gehaald. En... onze pastoor was niet gemakkelyk, in 't geheel niet! Hy wou me niet aannemen voor ik 't potje had teruggebracht, en excuus gevraagd aan de oude juffrouw. Want het was 't potje van 'n oude juffrouw. En toen is zyzelf naar den pastoor gegaan om voor my te spreken. En aangenomen hééft-i me! Maar aan de twintig confiteors zat ik vast, hoor je, vast als 'n bliek aan den hoek. Ik hou niet van bliek... 't is 'n gemene vis. Nu, er was niemendal aan te doen! Gut, de man was zo streng...
Maar ik zou je vertellen waarom ik zo doof ben aan m'n linkeroor.
Op 't simmenarie was 'n student... hy is nu kanunnik, ergens in de Rynlanden, en zal wel bisschop worden ook, en misschien wel paus, want... knap wás-i! Ik zal maar zeggen dat-i... Vink heette... maar z'n naam was anders, dit begryp je. Die Vink was 'n slechte jongen. Maar nooit kreeg-i straf, want hy paste goed op z'n tellen! Help 'ns kyken, of-i geen bisschop wordt, of... paus! Je moest hem 'ns horen als-i 'n brok uit de Vulgata opzei! Hy kon drie uur spreken achter elkaar, en vergiste zich nooit in 'n tekst.
Er was er maar één onder de jongelui die byna tegen hem op kon... in leren, weet je, en in kennis, en in latyn, en zo-al. Maar in gedrag...
Neen, neen, neen, die ander was heel goed van gedrag. Zo goed als Vink durfde denken, maar... hy stond niet op zo'n goeden voet met de professors. Ik mag je z'n naam wel noemen, omdat-i dood is, en bovendien ik heb niets dan goeds van hem te zeggen... hy heette Kruger. O, 'n beste jongen! Dit kan ik je verzekeren.
Ja, Kruger was 'n beste jongen, en byna zo knap als Vink... misschien wel knapper. Somtyds wist onze rector zelf niet, wie de eerste wezen zou, en de studenten maakten er weddenschappen over. Ik verloor altyd want ik wedde op Kruger... omdat ik zoveel van hem hield.
Eens nu, toen de tyd van 't examen naderde, was Krugers vader ziek geworden - ik kende den man heel goed, hy was bakker in Tilburg - en Kruger moest onverwachts naar huis. Dit speet hem zeer, want hy was Vink 'n paar punten vóór, en zou zeker de eerste gebleven zyn als-i maar had kunnen doorwerken. We hadden alle dagen de gewone lessen, en daarvoor kreeg-i nu geen punten. Maar dit zou niemendal geweest zyn, als-i maar kon meedingen in 't Specimen, klasse: rhetoriek-eerste, en: theologie-derde. Daarvoor worden hoge punten gegeven, weet je, en wie dáárin wint, kan de punten van de kleine les best missen.
We hadden in rhetoriek-eerste dat jaar: de eloquentia, en in theologie-derde: de substantia archangelorum... hele moeilyke stukken, dit voel je wel!
Kruger zond z'n: de eloquentia van huis - en 't was heel goed... mooi, hoor! - maar hy schreef aan onzen pater theologie-derde: dat-i 'n: de substantia archangelorum reeds vroeger had behandeld... verbeeld je, uit liefhebbery! Je ziet dus wel dat-i heel knap was, en lust in werken had. Want wie zó-iets voor z'n plezier doet...
- Ben je nu helemaal mal, jongen, of wat scheelt je? Loop jy met 'n pastoor? Hoe kom je nu in-godsherennaam dáár weer aan? Hier, zeg ik je, hier! In huis... terstond! Here-jesis-kristis, wat heb ik 'n last van dát kind!
Met deze woorden brak juffrouw Pieterse voor ditmaal de kennismaking met pater Jansen af.
De weg dien de beide kinderen hadden ingeslagen, leidde voor-by Wouters woning, en z'n moeder die juist in onderhandeling was met 'n groentejood over 'n paar kop stoof-appelen, verbeeldde zich 'n beroerte te krygen van ergernis.
- Met 'n pastoor! Stoffel, kom 'ns gauw beneden... de jongen loopt met 'n pastoor!
Tranen van smart schoten Wouter in de ogen. Hy vond pater Jansen 'n lieve goede man die zo'n bejegening niet verdiende. En dit was de zuivere waarheid.
De goedhartige lezer hoopt immers dat al die ruwheid den armen dove slechts bereikte aan den linkerkant?
Nu dit scheen wel zo. Want toen Wouter hem zei dat daar z'n woning was, en dat-i geroepen werd door z'n moeder, antwoordde de man heel goedig:
- Zó... woon je daar? Nu dan zal ik je-n-'n volgenden keer vertellen waarom ik zo doof ben aan m'n linkeroor... helemaal doof, weet je?
Goddank! dacht Wouter, en hy wiste z'n tranen af.
Het kwam hem voor dat z'n moeder 'n zware zonde begaan had en dat 'n vyftigtal confiteors...
Of hoe heetten ook de dingen, waarmee op 't ‘simmenarie’ 't krabbedieven van 'n bloempot gestraft wordt?
- Ah... ja, dit wou ik je nog even zeggen, kwam pater Jansen terugkerend hem verzekeren, die anjeliertjes van de oude juffrouw Dungelaar... 't was om de bloemen niet, en ook niet om den pot, zie je, maar alleen omdat ik zo'n lust in klimmen had. Anders... men moet nooit iets wegnemen wat 'n ander behoort, al staat het nog zo hoog. Dag, jongeheer!
En na 'n onverdiend-vriendelyken groet aan juffrouw Pieterse, ging de man zyns weegs.
Stoffel erkende dat het zeer verkeerd was met pastoors te lopen...
- 't Is of-i mal is, zei juffrouw Pieterse.
- Ja, moeder, stapelmal! Maar de oorzaak is eigenlyk dat-i geen werk heeft, en maar zowat rondslentert. Op zo'n manier komt er nooit iets van hem terecht.
Onze wysgeer had wel 'ns slechter gesproken, al zy het dan dat-i in dit byzonder geval niet geheel-en-al gelyk had. Wouter liep niet leeg. De zaak was maar dat-i niets tastbaars voortbracht. Stoffel begreep noch wist iets van de gisting die in hem woelde.
- Wel zeker, zei juffrouw Pieterse, 't kind moet werk hebben. Als-i maar letterzetten wou! Of in 'n schoenenwinkel. Gut, ik verg niet dat-i zelf 'n schoen maakt!
- Dat lopen met pastoors komt alleen voort uit ledigheid, moeder. Loop ik met 'n pastoor? Nooit! Waarom niet? Omdat ik alle dagen naar m'n school ga.
- Ja, Stoffel, jy gaat alle dagen naar je school.
- Anders... er zyn wel goede pastoors ook. Daar heb je, byv. Luther, dat was ook 'n soort van pastoor. En wat deed-i?
- Wel zeker, hy heeft de mensen griffermeerd gemaakt.
- Luthers, moeder! Nu, dat 's byna 'tzelfde. We moeten niet zo bekrompen wezen, moeder!
- Wel neen, 'n mens moet nooit bekrompen wezen! Precies wat ik altyd zeg. Want, Stoffel, wat doet er 'n mens z'n geloof toe, nietwaar, als-i maar braaf is, en niet rooms.
Enz. Enz. Enz.
Wouter sprak meer waarheid dan hyzelf wist, toen-i zich by Vrouw Claus den rang aanmatigde van iemand die ‘in den handel’ geweest was, en weer ‘in den handel’ gaan zou. Hy kwam er werkelyk weer ‘in’.
Door bemiddeling van zekeren leerkoper die - commercieel gesproken - zeer na verwant was aan de schoenen die voorgaven uit Parys gekomen te zyn, werd ons heldjen aangenomen als jongste bediende by 'n firma wier weledelheid iets minder apokrief was dan de ons bekende zeedykse van Motto, Handel & Cie. Wouter zou 'n nieuwen leertyd ingaan op 't wereldberoemd kantoor van de heren Ouwetyd & Kopperlith.
De zaak erlangde haar beslag op 'n woensdag, en de nieuwe betrekking zou zonder fout aanstaanden maandag aanvaard worden. Voor 't evenwel zo ver was, geschiedden er vreemde dingen die waarlyk wel enigermate de strekking hadden om Wouter te stempelen tot iets wat-i niet was - god-bewaar-me! - tot 'n romanheld.