IV
Een vertelling.
- 't Wordt tyd dat onze Frits een beroep kiest, zei m'nheer Van... 't Een-of-Ander tot z'n echtgenoot. Om 't geld is 't ons goddank niet te doen, maar toch...
En m'nheer Van... 't Een-of-Ander streelde z'n buik.
In deze hartelykheid jegens zichzelf lag iets als bevestiging van zyn innige overtuiging dat het hem goddank om 't geld niet te doen was, en tevens een voorspellende bezwering dat het ook zyn veelgeliefden Frits goddank nooit zou te doen zyn om 't geld. Mevrouw Van 't Een-of-Ander was het - zonder de minste indecentie in gebaren, dit moet ik tot haar eer verzekeren - volkomen met m'nheer haar gemaal eens. Frits zou 'n beroep kiezen. Want:
- Een mens moet toch iets wezen in de wereld.
Zo had m'nheer Van 't Een-of-Ander gezegd.
Het is den lezer bekend hoe geleidelyk ik gewoon ben myn vertellingen af te vertellen. Nooit 'n zysprong. Nooit 'n byweg. Nooit 'n uitweiding.
Zie eens dien Cervantes in z'n Don Quichot... 'n boek dat ik liever zou wensen geschreven te hebben dan den Faust! Ik, in m'n hoedanigheid van schryf-specialiteit - ik moet toch ‘iets’ zyn, nietwaar? - ik verzeker u, lezer, met verwyzing naar m'n Idee 30, dat de Don Quichot meer ziel gekost heeft dan Goethe ooit bezat. Wat hy gespleten en gebersten moet geweest zyn, de vertrapte graankorrel Cervantes, om dat boek te schryven, een der treurigste gedenkstukken van wat een mens lyden kan!
Dat wist ge niet, lezer! Ge meende - van den weg gebracht door de specialiteit die men school noemt, dat het een grappig werk was? Gy, zelf tranenlachend om zoveel koddigheid, hebt de tranen van smart niet gezien, die er druipen van dat boek. Misschien zal ik u die later eens aanwyzen.
Arme levenslange martelaar Cervantes, gy de byna enige schryver voor wien ik byna eerbied heb!
En daarby behoort... myn vonnis dat uw schryvery, als zódanig, hier en daar beneden 't nulpunt staat. Wat drommel hebben wy te maken met al die malle vertellingen van herders en herderinnen, van liefdegekken en gekke liefden, waarnaar ge telkens uw held laat luisteren op z'n doornigen weg ter kruisiging?
Zóveel voor 't vel?
Arme arme lieve Cervantes. De tranen die uw boek bevlekken, zyn er niet minder kostbaar om! Integendeel.
- Ah, zegt de lezer die hier gevatter wil zyn dan hem past, het afbreken van de jonker-Frits-geschiedenis heeft dus ten doel...
De kat die nog altyd achter de kachel zit on her right place - allons, Roletten en Van Twisten, neemt er een voorbeeld aan! - de kat is m'n getuige dat myn pen krast als 'n raaf. Dat ik voortschryf met 'n snelheid van twintig knopen in de sekonde. Sneller, sneller, ik schryf als de bliksem, 't papier siddert, de inkt spat... vooruit... vooruit! Wat al letters nodig om dat woord te spellen, wat al woorden om dien zin te ronden... geen tyd, geen tyd... vooruit! De gedachten dringen my, stuwen my, overstelpen my. Er woelen en toernooien meer Don Quichotten in myn hoofd, dan ooit werden afgeranseld door 'n onridderlyke wereld.
Waarachtig, ik heb geen uitweiding nodig om myn blaadjes te vullen!
En - praktisch-overtuigend, naar ik hoop! - indien dit het geval ware, zou ik me wel wachten myn fabriekmerk te bederven door u zo'n denkbeeld in 't hoofd te zetten. Waar ik uitweid, doe ik dit omdat het me lust. Eenvoudiger reden zal er wel niet kunnen bestaan. Maar ik wyk niet af van m'n onderwerp, al schynt het zo. Er is nauw verband tussen myn sympathie met den lyder van den Don-Quichot - ‘schryver’ noemen ze dat! - en deze filippika tegen specialiteiten. Ook my zal men hier en daar koddig vinden...
Bovendien, de verhandeling die nu volgt over de allerscherpste kausticiteit van den Baron van 't Een-of-Ander, behoort integraal:
tot de geschiedenis van jonker Frits,
tot de geschiedenis van 't parlementarismus,
tot de geschiedenis van onze eeuw,
tot de geschiedenis van zaagdeuntjes,
tot de geschiedenis van den Baäls-dienst der Specialiteiten,
tot alle mogelyke geschiedenissen alzo...
‘Vermaakt er u mee’, gelyk de grote kinderdichter Hiëronymus van Alphen, enz.
De baron van 't Een-of-Ander ging by buren, vrienden, magen, huis-, stad-, land-, provincie-, stand- en geloofsgenoten, voor 'n goed mens door. En ook hyzelf hield zich daarvoor. Maar hy werd door zichzelf en anderen miskend. De man was meer dan 'n goed mens. Hy was een diepdenkend wysgeer. Een ware amerikaanse padvinder in de geheimenissen van het Zyn. Hy was 'n speurhond, een jachtvalk, een fret op de jacht naar waarheid. En wat hy vond, wist hy geestig te uiten. Cervantes was niets by hem. Zelfs ik niet.
En - dit verheft hem nóg hoger, indien er hoger standpunt denkbaar is - hy was zo fondamenteel-ingekankerd nederig, zo evangelisch-kinderlyk onnozel, dat de rechterhand van z'n oordeel niet wist welke paarlen de linkerhand van z'n welsprekendheid te grabbel gooide. Als gy en ik, lezer, zeggen dat we onszelf als dom of onwetend beschouwen, houden we ons maar zo. We beweren, eigenlyk op de keper beschouwd, heel intelligent te wezen. Ik noem dus zo'n voorgeven maar nederigheid aan den buitenkant. Maar onze baron was inderdaad even sterk overtuigd van z'n intellektuele onwaarde, als anderen van de fatsoenlyke noodzakelykheid om zich nederig voor te doen.
Lang leve dus de baron van 't Een-of-Ander!
Maar, nog eens, hy werd miskend. Indien ge my nu al hierin op myn woord gelooft, lezer, zult ge toch zeker verwonderd zyn te vernemen dat onder al die miskenners iemand is die u van naby bestaat, of dien ge, volgens het opschrift van den Delfi-tempel - ook al tot deun verlaagd! - iemand dien 't uw plicht was van zeer naby te kennen. Ik bedoel uzelf, lezer. Gy, gy gaaft onzen baron van 't Een-of-Ander niet wat hem toekomt. En ook omtrent my hebt ge misdreven. Ik stelde u goedmoedig in staat den man te beoordelen, te vereren, te aanbidden, en ge gaat voorby alsof er niets geschied ware! Ik zal me moeten getroosten de geschiedenis van jonker Frits nog eens te vertellen, in de hoop dat ge ditmaal wat minder... lieve hemel, hoe moet ik zeggen om niet bybels-onbeleefd te zyn? Ik bedoel dat ge 't parelsnoer in ere houdt, dat ik u - 't is een geschenk van den baron - zo edelmoedig toewierp.
Ik sla nu den buik over. Ook 't geld ‘waarom 't goddank niet te doen is’. En we stappen rechtstreeks toe op de schatkamer der wysheid...
Zie, gierig is hy niet. Daar geeft hy ons dezelfde kostbaarheid nog eens:
- Een mens moet toch iets zyn, horen we hem andermaal zeggen.
Eigenlyk is myn geschiedenis van jonker Frits hier uit. Of althans ik behoefde, wél beschouwd, niet voort te gaan die te schryven. Want, óf de lezer valt flauw van bewondering voor 't genie dat ik sprekend invoerde, óf hy valt niet flauw, en is dan niet waardig de schoenen van den flauwgevallen anderen lezer te poetsen, laat staan het slot van deze vertelling te vernemen.
Ik schryf dus nu een tydje voort, voor m'n eigen liefhebbery.
- Juist, edele man, juist! De mens moet, om niet niets te zyn, iets wezen! En gyzelf?
- Dykgraaf, lid van...
- Precies! Lid van... een-en-ander. Baron van... Een-of-Ander. Welnu, ik heb u - de ene helft van m'n lezers ligt in zwym, 't is uw schuld, verheven wreedaard! De andere helft is bezig met geen schoenen te mogen poetsen - ik heb u, dykgraaf, baron, en lid van... een-en-ander...
- Ook van 't Bybelgenootschap...
- Ook van 't Bybelgenootschap! Ik heb u... een-en-ander te zeggen. Ik groet u met den naam van... een-of-ander.
- Niet waar, 'n mens moet iets zyn?
- Heel juist! En niet alleen iets, maar zelfs... een-en-ander. Ge zyt dus... Dykgraaf? Ge zyt lid...
- Van een-en-ander. En van 't Zendelinggenootschap! En van de Schoolkommissie! En van den Vredebond! En van 't Rode Kruis! En van 't Blauwe! En van...
- Om der liefde wil, overstelp me niet! 't Is om te bezwyken.
- En van de Javaannut-maatschappy!
- Hou op! Het duizelt me. Maak myn lofzang niet onmogelyk door overkoking van de stof. Ge zyt, om iets te zyn...
- Och, ik beroem er me volstrekt niet op. Reeds m'n papa was regent van een oude-mannenhuis. En hy zei altyd dat een mens...
- Een mens moet iets wezen. En uw zalige papa wás iets.
- Hy was regent van 'n oude-mannenhuis. Ook gewezen oudgarde-noble van koning Louis. Want, een mens, zo zeide hy altyd, een mens...
- Een mens moet iets zyn. Ik zie het, ge zoogt met moedermelk der vadren wysheid in. Om uw lof...
- Lieve hemel, ik wist niet...
- Dat ge zo verdienstelyk waart? Zo-even vertelde ik reeds een-en-ander...
- Zo heet ik.
- Ja, zo heet ge, en dat zyt ge! Nu, ik deelde iets over uw nederigheid aan m'n lezers mee. We zullen haar echter niet ontzien. Ik schroom niet u te zeggen dat ge reeds vóór uw geboorte een groot man waart door de verdienste van uw vader die, om niet niets te zyn, zich garde-noble had laten maken, en regent van een besjes-gesticht...
- Van 'n oude-mannenhuis...
- Van 'n oud-mannetjeshuis! Ge waart voorbeschikt... een-en-ander te zyn. Ge voeldet uw roeping, gy ruimdet alle hindernissen uit den weg, ge verhieft u boven stof en onstof, ge zweefdet en doorvleugeldet...
- Gut, ik wist niet dat ik zoveel byzonders uitrichtte. Ik ben dykgraaf geworden, en lid van...
- Van een-en-ander!
- Ja, omdat m'n vrouw zei dat het rondslenteren van een man in huis zo lastig was voor de booien, en dat myn gekibbel met de tuinknechts het humeur bederft. Ook heb ik aanleg tot zwaarlyvigheid...
Dit was zo. We zagen dien buik reeds optreden als getuige tegen de mogelykheid van geldgebrek.
- Ik werd wat dik. En als dykgraaf doe ik nu ééns in de maand een toertjen om de zitting van 't kollege by te wonen. Want ik zeg maar, 'n mens moet...
- Een mens moet iets zyn. Juist daartoe heeft de goede Voorzienigheid ons hoog-water gegeven, om 't mensdom in staat te stellen tot het voortbrengen van dykgraven. Neem 't water weg, geen dyken. Zonder dyken, geen Graven. Zonder Graven... een man te veel over den vloer, en gekibbel met de tuinlui. Allah akbar... m'nheer van Een-of-Ander, Allah akbar! gelyk de grote Profeet zo wél gezegd heeft, zonder nog iets te weten van dykgraven en hoog-water. De mens moet iets zyn. Gy hebt het gezegd. Niet de waanwyze Pythagoras heeft ditmaal gesproken, maar gy, gy, gy! Wát hebt ge gezegd? De mens moet iets zyn. Hoe hebt ge dat gezegd? Met de daad bewyzende dat ge oprecht waart. Gy wérd iets, dykgraaf en... een-en-ander. Waarom hebt ge 't gezegd? Omdat uw verheven vader lid was in een besjeshuis...
- Regent van 'n oude-mannenhuis...
- Regent van 'n ouwe-mannenhuis! In welke omstandigheden hebt ge 't gezegd? Temidden van ‘booien’ dien ge in den weg liept, en kibbelend met 'n tuinknecht. We kunnen nu overgaan tot de schepping der wereld. In Genesis i vers 27, zien we den mens verschynen. Dat was zo'n grote kunst niet, en wel beschouwd is Adams verdienste in dit opzicht bitter klein. Gy, Adam ii, vergenoegdet u met met de verschyning... ge zaagt in, dat men iets wezen moest, en liet u dykgraaf maken, en lid van... een-en-ander.
- Maar ik wist inderdaad niet...
- Verheven onkunde! Schitterend wanbesef van eigen volkomenheid! Nederigheid in oneindige machtsverheffing! Ge wist het niet? Welnu dan, ik zal u eens al uw verdiensten terdeeg onder 't oog brengen. Ryk was uw vader, en ryk zyt gy...
- Ja, om 't geld is het me goddank niet te doen.
- Dat hoorden we zo-even, toen gy uw buik streeldet. Ge waart ryk, maar met uw scherpzinnigheid zaagt ge in dat alle boeren achter uw rug u uitmaakten voor een stommerik, die geld had... maar ook niets dan dat.
- 't Is waar, er is lomp volk onder die boeren.
- Toch niet. Lomp zouden ze geweest zyn, indien ze u zoiets in 't gezicht hadden gezegd. Laat ons voortgaan. Straks zal de ene helft van m'n lezers ontwaken uit z'n flauwte, en dan moet ik u verlaten. Ge hebt gevoeld... eigenlyk... wel beschouwd... van zeer naby bezien... niemendal te wezen! Sjt... sjt... spreek me niet tegen, uit nog verder gedreven nederigheid. Uw scherpzinnigheid en zelfkennis is buiten twyfel en buiten debat. Uw vader in 't besjeshuis...
- Regent van 't oude-mannenhuis.
- Uw vader, de regent van 't ouwe-mannetjeshuis, was in den hemel. Om daar te komen moet men iets zyn. En hy werd toegelaten als gewezen oud-garde-noble van koning Lodewyk. Ge hoopt uw vader weer te zien, en wilt niet beschaamd staan op de vraag: wie klopt daar? Uw adreskaart moest boeren, tuinlui, huisbedienden en hemelwachters eerbied inboezemen. Het besef uwer onwaarde deed u omzien naar allerlei lidmaatschappen waartoe men nullen gebruiken kan. Uit schaamte over uw nutteloosheid zocht ge naar gelegenheid om iets te schynen. Gy eet, drinkt, slaapt, als een beest. Gy geniet en verteert als een beest... maar veel meer dan een beest. Als 'n rivierpaard scheert ge de oevers kaal, en bracht niets voort...
Ja, toch! Hy bracht wel iets voort: Frits!
Frits, die sedert het begin myner vertelling een knappe jongen van twee-en-twintig jaar is geworden, stapt de kamer in. De lezers, die tot straf van hun botheid geen schoenen mochten poetsen, worden weer ten gehore toegelaten. Ook de anderen zyn weer by de hand.
In een jaar of acht kan veel gebeuren, en zo lang duurde het meegedeeld gesprek.
Frits was na de vaderlyke ontdekking dat een mens iets wezen moet, naar 'n schoolmeester gezonden die de specialiteit beoefende jongens ‘klaar te maken’ voor Medemblik en Breda. Als adelborst had hy niet slechter opgepast dan de anderen, was naar zee gezonden, maakte één reisje naar de Middellandse zee, één naar de West, één naar Indië, vond daar z'n aanstelling tot luitenant tweede klasse, en was onlangs ‘thuis-gevaren’.
Hy was by z'n kameraden... ‘bemind’ is 't woord niet, doch daar hy niemand in den weg stond, behoefde niemand zich de moeite te geven hem te haten. Zyn chefs waren over hem tevreden, omdat hy hen nooit door iets buitengewoons lastig viel met de noodzakelykheid ener byzondere behandeling. Als pracht-exemplaar van alleronbeduidendste ordinairheid, was hy juist intelligent genoeg om z'n dienst te doen zoals hy die geleerd had zonder ooit zich te wagen aan enig pogen dat hem niet geleerd was. Hy betoonde zich omtrent alles wat niet letterlyk was voorgeschreven, niet onverschilliger dan anderen, zodat hy zelfs in slordigheid of dienstverzuim zich wist te onthouden van uitstekendheid. Op onderscheiding had hy geen andere aanspraken dan dat hy niet de minste aanspraak maakte op onderscheiding, en tot berisping gaf hy niet meer aanleiding dan nodig was om onschuldig te zyn aan sarrende vlekkeloosheid. Als onnut nummer op den traktementstaat was de goeie jongen zo onschadelyk als die nutteloosheid maar enigszins gedoogde, en wie hem een ‘slothout’ noemde, zou wél de waarheid, maar niet ál de waarheid gezegd hebben, wanneer-i verzuimd had daarby te voegen: ‘zulke dingen moeten er óók zyn’. Kon Fritsje het helpen dat anderen in die behoefte voorzagen, en dat hy dus - ook als zódanig - wel enigszins overkompleet was?
In land- en volkenkunde bracht onze held het tot den ‘Voyage en Oriënt’ van Lamartine, om iets te weten te komen van Smyrna, toen hy daar voor anker lag. De oude heer Van 't Een-of-Ander was verbaasd over de poëtische kennis, de klassieke belezenheid, en de geleerde poëzie van z'n zoon, die reeds, na slechts één vyg te hebben gegeten, precies wist waar Troje gelegen had en welke indrukken de nabyheid dier plaats in elk rechtgeaard Oriëntlezer behoort op te wekken. Onze dykgraaf prepareerde z'n kollega's op een verhandeling over den loop van den Simoïs, welks oevers sedert Homerus' tyd allermiserabelst bleken verwaarloosd te zyn. Hy was volkomen in staat, genegen en bevoegd - Specialiteiten, vóór! - die zaak tot behoorlyke klaarheid te brengen, want z'n eigen zoon at vygen op de ree van Smyrna. Als er nog ééns zo'n brief van Frits kwam, zou hy...
Helaas, de Simoïs moest zich getroosten ongedykt te blyven. Juist was de oudeheer bezig zyn vrienden ‘precies’ uit te leggen hoe die zaak in elkaar zat, en met natten vinger - dat wil in onzen tyd zeggen: met z'n rotting in 't zand - aan te wyzen...
fera proelia
Pingit et exiguo Pergama tota mero.
‘Hac ibat Simois, hac est...’
*
Och, de moertekening kwam niet gereed. Onze dykgraaf zou juist overgaan tot het betoog dat die
Priami regia celsa senis
vierkant in den weg stond en onteigend behoorde te worden, toen de postbode berichten kwam brengen uit Konstantinopel, die de kleur droegen van 't romannetje dat Lamartine verving, en vóór de oudeheer gereed was met precies-weten wat er haperde aan de gezondheid des Turksen ryks, leverde Beiroet stof tot sterk naar azyn riekende therapeutische beschouwingen over de cholera, afgeschreven uit het quarantaine-reglement dat door een stuurmansleerling netjes in een lystje was opgehangen in den longroom. Juist begon onze Dykgraaf zich heel specialiteitig voor te doen aan den plattelands-heelmeester - jonker Frits zelf had uit de mars door 'n kyker de lykstatie van een slachtoffer der ziekte waargenomen - toen de geest der brieven alweer veranderde, omdat Frits kiespyn had. De chirurgyn-majoor had den armen jongen naar den tweeden dokter verwezen. Deze naar den derden, geloof ik...
- Ja, de geneeskundige dienst by de marine laat veel te wensen over, had de heer Van 't Een-of-Ander gezegd, na het lezen van Fritsjes stuk over dit onderwerp. Het stond ‘op poten’! De oudeheer zou daarvan eens terdege werk maken. Hy was nu in staat, genegen en bevoegd - Specialiteiten, vóór! - die zaak in te dyken. Z'n eigen zoon had kiespyn aan boord van 'n oorlogsschip. Wat wil men meer?
Lang voor de reorganisatie van den geneeskundigen dienst ter zee - die uit dit alles niet voortvloeide - lag onze Frits op de Kommewyne in een korjaal te dutten, die hem wiegelde naar 'n plantage waaruit z'n overgrootvader veel suiker, welvaart en welgeslaagde pretentie getrokken had. Uit oude betrekking at en dronk hy daar zeer vergenoegd, en kopiëerde een paar artikels uit Surinaamse couranten, over - voor of tegen, dat weet ik niet - over den slavenhandel. Zyn beschouwingen werden afgebroken door taalkundige opmerkingen over 't negerengels, en de gemakkelykheid waarmee men zich dat diepzinnig idioom kan eigen maken. Na slechts twee dagen verblyf namelyk wist hy zich met een onbeschroomd ‘mi no sabe’
[*]
‘Ik weet het niet’. overal verstaanbaar te maken.
*
Zo was dan eindelyk de kwestie over den Westindischen Vryen Arbeid tot staat van wyzen geraakt! De oude heer Van 't Een-of-Ander voelde zich bevrucht van wysheid, en begon nu duidelyk in te zien dat: ‘het verschil van rassen... de vrygeboren mens... Europees overwicht... graadwydte van den neushoek... engelse huichelary... konkurrentie van den beetwortel... Wilberforce... edel pogen... Kaïn... verstoktheid van die andere party... bybelse oorsprong der slaverny... Uncle Tom...’
Kortom, hy voelde zich in staat, genegen en bevoegd - Specialiteiten, vóór! - om die zaak allergrondigst te behandelen. Z'n eigen zoon lunchte op een plantage aan de Kommewyne, en kon in zuiver negerengels verzekeren dat hy iets niet wist. Zou dan de vader niet weten hoe die emancipatiekwestie in elkaar zit? Frits-zelf had nu een footboy met dikke lippen en witte tanden. Zou dan Fritsjes vader geen verstand hebben van slaverny? Maar och, 't ging weer als met de indyking van den Simoïs. Lang voor 't slechten of ophogen der zandlaagjes die de slaverny moesten bedwingen of beschermen - ik verdenk Frits dat hy, na 't breakfast, brokstukken van tegenvoeters aan elkaar lymde - lang voor de oudeheer gereed was met z'n allerduidelykste uiteenzetting van de zaak, was Frits te Batavia, waar-i alweer 'n schat van ondervinding opdeed.
In Straat Soenda namelyk had een zwervende visser geweigerd zich voor een aan de matrozen geleverd zoodjen ikan kakap te laten betalen met een stuk spek en twee verroeste schaatsen. De man was ‘brutaal’ geworden, en daarop door Janmaat geslagen. De arme ka-draaier sprong over boord, en betaalde zich - voor vis en mishandeling niet te duur waarachtig! - met 'n oud wollen hemd dat hy in de vlucht meenam.
Enige maanden na dit voorval verklaarde zich de oude heer Van 't Een-of-Ander in staat, genegen en bevoegd - Specialiteiten, vóór! - om 't indisch vraagstuk op te lossen. Hyzelf had nu een zoon die perfekt maleis verstond. Andjing belanda! had de vluchtende visser geroepen. Dit woord stond - met rang van citaat
[*]
Een citaat is het, en wel 'n historisch. ‘Itoe andjing belanda berkelahi sama tahi!’ riepen de Jakatranen. By eigen ervaring weet ik dat de in dat verwyt gekenschetste nationale hebbelykheid nog altyd in volle kracht is blyven bestaan.
(1871; uitgebreid 1879) -
*
in Fritsjes brief, die van 't voorval melding maakte en 't aanbeval als tekst voor 'n verhandeling over indische toestanden.
- De jongen is vlug! Pas ruikt hy een land, en hy verstaat de taal al!
Alzo: ‘Mensenrecht... nederlandse beschaving... zweet van voorvaderen... oogmerken der Voorzienigheid... débouchés voor Enschedese fabrieken, voor de jeneverstokeryen te Schiedam en andere evangeliën... handelmaatschappy, konsignatiestelsel, indigo, zeeroof en welmenendheid... heil des vaderlands... verstoktheid van die vervloekte andere party... zeer beminde koning... bedrogen raadslieden der kroon... en - Specialiteiten, vóór! - bevoegdheid!’
Wel zeker: bevoegdheid! Frits-zelf immers had een Javaan ‘andjing belanda!’ horen zeggen.
't Is weer te betreuren dat de rykdom van stof in volgende brieven den ouden heer Van 't Een-of-Ander onvruchtbaar maakte door overmaat van bevruchting. Pas had hy een zaak goed begrepen, of hy werd zo specialiteitig beziggehouden met het doorgronden van een andere, dat hem de tyd ontbrak daarvan iets mee te delen op de right place. Toch ging er niets verloren. De Natuur is weldadig. Zy zorgde er voor dat het Meesterwoord bewaard bleef in de gemoederen van de onmiddellyke omgeving des edelen Een-of-Anders! Wat hy niet kon plaatsen by 't Nederlandse Volk werd meegedeeld aan den dorpsbarbier, den tuinman, den notaris en de keukenmeid. De hele omtrek werd aldra doorsuld met kennis van indische zaken, en toen Frits eindelyk de kraan zyner openbaringen zó ver openzette, dat er een kistjen ambonse bloemenolie, een paar potten atjar bamboe, en een pauwveren sigaarkoker uitspoot, dien hyzelf gemaakt had van bamboe... zie verder in voce: Droogstoppel, Havelaar, hoofdstuk zeventien.
- En nu, papa, nu moet ik je zeggen dat ik genoeg heb van dat zwalken en zwabberen op zee. 't Is een hondebaantje. Ik wil m'n ontslag vragen.
Met deze woorden heeft Frits de mededeling gestoord van 't gesprek dat we zo-even afbraken om hem acht jaren tyd te gunnen tot school gaan en iets-worden.
- Ga je gang, jongen, zei papa. Om 't geld...
De buik werd tot getuige geroepen.
- En bovendien, waarom zou je tegen je zin varen? Je bént nu toch iets, nietwaar?
Wel zeker! Frits kreeg z'n ontslag, en was...
Een mens moet iets zyn!
Frits bekleedde op z'n twee-en-twintigste jaar de zeer gewichtige betrekking van gewezen zee-officier die niet langer zwalken en zwabberen wou.
Maar hy wilde nog meer zyn. Hy maakte zich echtgenoot, vader en, na papa's dood, dykgraaf. Daarna... waarachtig, Frits wérd een-en-ander!
En, toen dat een-en-ander hem verveelde, als vroeger 't klein eindje zeeleven dat hy byna niet geleid had, toen hy met voorvaderlyke nederigheid begon te bemerken:
dat hy in weerwil van z'n iets nog altyd nagenoeg niemendal was,
dat hy de ‘booien’ in den weg liep,
dat z'n vrouw hem aanzag voor een keukenpiet,
dat de tuinlui hem lastig vonden,
dat de eerbied voor zyn ethnologische kennis van overzee aan 't verflauwen was,
dat mi no sabe en andjing belanda zeer gewone stop- en scheldwoorden waren geworden, waarmee men geen baker meer foppen, geen stalknecht meer beledigen kon,
dat het prestige van echtgenoot, vader, grondbezitter, dykgraaf en... een-en-ander, begon te slyten,
dat de boeren...
Och! 't was niet uit te houden!
‘Van tyd tot tyd openbaart zich de behoefte aan specialiteiten op treffende wys. Het vaderland dat op al de krachten zyner kinderen een heilig recht heeft... nogeens: het vaderland... de ontzaglyke voorvaderen... geliefd vorstenhuis... de kiezers... de grondwet... de onschendbaarheid des konings... donkere wolken aan den horizon... hoogst opmerkelyke, alle grenzen te buitengaande, nooit-dagewesene, byzonder-afschuwelyke, eigenaardig-duivelse, alle goddelyke en menselyke wetten met voeten trappende, maar au fond door ongeëvenaarde domheid volkomen onschadelyke en slechts belachelyke of deerniswaarde, gemene ándere krant... juist ogenblik voor alle welgezinden... God en Oranje... vuige belagers van volkswelvaart... zeeleeuwen... worstelstryd... mannen die vaststaan in de uren des gevaars... vertrouwen zyner medeburgers... zeer geacht in 't distrikt welks belangen hy - met edele miskenning altyd der rechten van alle andere kiesdistrikten - alleronpartydigst zal voorstaan... de zoon van een geachten vader die dykgraaf was, en een-en-ander... kleinzoon van een gewezen-oud-garde-noble... hoop dat hy zich de keuze zyner medeburgers zal laten welgevallen... dóór en dóór kundig, fatsoenlyk, doorkneed in alles en een-en-ander... toewyding aan de zaak des dierbaren vader-lands... verregaande, het fabelachtige voorbystrevende, niet zelden in krankzinnige offerzucht overslaande onbaatzuchtigheid... right man... right place... en vooral de behoefte aan een deskundige in de volksvertegenwoordiging, by de behandeling der zo vaak en voortdurend verwaarloosde marine-zaken...’
Fritsje krygt meer stemmen dan er ooit onverstaan wegstierven in de woestyn die maatschappy heet.
Frits - 'n mens moet iets zyn, gelyk zyn zalige vader de dykgraaf baron van 't Een-of-Ander zo wél gezegd had - Frits is iets!
Het bloed der besjeshuizen kruipt waar 't niet gaan kan: onze Fritsjen is iets!
Neen - allen goeien geesten van dooie oud-gewezen garde-noble's in 'n besjeshuis, lof en dank! - Frits is zelfs méér dan iets!
Hy die zo kort geleden nog niets, niets, volstrekt niemendal zou geweest zyn, indien hy niet gewezen zee-officier geweest was, die niet langer zwalken en zwabberen wou...
Hy werd op eenmaal: de gids der gidsen, de voorlichter der voorlichters van de natie, de toveres, de Pythonisse, de Apollo van Endor, Dodona en Delfi, de Jupiter-Ammon van Opper-Egypte, de Veleda van 't haagse Binnenhof - met vergunning de uniform te mogen dragen van de korpsen waartoe al die dames en heren behoord hebben - de hoofd-réverbère op de vuurbaak van 's lands welvaart, de Noordster, waarop de hulk van 't zinkend Vaderland den vermoeiden steven richt, en... nog een-en-ander.
Fritsjen is, als right man on the right place, specialiteit in de Tweede Kamer!
En zeg nu eens, als ge durft, dat de wegen die Nederland betreedt, niet goed geveegd worden, en dat de hollandse broodjes van Staat oneetbaar zyn!