Multatuli.online

Duizend-en-eenige hoofdstukken over specialiteiten

I

II

III

IV

V-MV

MVI

MVII

MVIII

MIX

MX

MXI

MXII

MXIII

Voorbericht voor den tweeden druk


III

- Komaan, vertel ons nu eens zonder scherts wat 'n specialiteit is? Ik schertste niet, en zál dit ook niet doen. 't Onderwerp is er te treurig toe. Een specialiteit is 'n zodanige die levenslang veel dingen verwaarloosd heeft, om den prys der middelmatigheid te behalen in den wedloop der beoefenaars van een bepaald vak. Een specialiteit is iemand die door zich blind te staren op één punt, het recht meent te hebben byziende te wezen voor wat anders, of zich zo voor te doen. Een specialiteit...

En weer verander ik van medikatie. Hebt ge wel eens zien straatvegen?

- Niet zo vaak als ik in 't belang der zindelykheid wensen zou. Maar toch nu en dan.

- Voelde je niet soms den lust in u opkomen, zo'n hem of haar den bezem uit de hand te rukken, en eens te wyzen hoe men behoort te vegen?

- Dikwyls.

- Veegden alzo, naar 't ideaal dat gy u schept van straatvegen, die mensen goed?

- Met de hand op 't hart, by myn ziel en zaligheid, op eer en geweten, in tegenwoordigheid van goden en mensen... neen!

- Zeer wel. Dit gekonstateerd zynde, vraag ik u of ge zo'n straatveger in staat oordeelt u een rechtskundig advies te geven, uw kinderen van kinkhoest te genezen, de schulden van den Staat te delgen, boekdrukkunsten uit te vinden, Amerika's te ontdekken, enz. enz.?

- Met hand, hart, ziel, enz.... alles als voren: neen!

- Welnu, zo'n veger die niet vegen kan, en geen ander vak verstaat dan niet te kunnen vegen, is een specialiteit.

We zyn dom, klein en koppig. Waarachtig, lezer, we zyn koppig, dom en klein. Wees nu eens niet te klein, te koppig en te * 
dom om dit toe te stemmen. We weten weinig. We kennen weinig. We kunnen weinig. En we willen ons voordoen alsof wy iets wisten, kenden en konden. Telkens komt het voor, dat de omstandigheden deze of gene hoedanigheid in ons vereisen zouden. Telkens schieten wy tekort in 't leveren van wat wy eigenlyk moesten kúnnen leveren. Dan zyn we beschaamd over onze domheid, onmacht en onnozelheid, te klein om edele wraak te nemen door verheffende inspanning, te hoofdig om dat alles te erkennen, en:

- Och... ik ben eigenlyk straatveger, zeggen we dan. Dát is myn vak, myn roeping. Dáárin munt ik uit. Dáárin zoek ik myn meester...

Die licht te vinden is, dat zagen we! Want ze vegen slecht, de specialiteiten die den ‘marmottenwinter van hun vakje gebruiken als voorwendsel om niets te weten van wat daarbuiten omgaat’. Nu, straatvegen doen ze juist allen niet. Waarachtig niet! En dat is van sommigen jammer genoeg.

- Van ‘Rechten’ heb ik geen verstand, roept de een, ik ben genie-officier, architekt, artist, arbeidsman, pruikenmaker...

- Heel wel. Ge zyt er niet minder om. Maar verschuil u niet achter die specialiteit, om by voorkomende gelegenheid niet te weten wat Recht is.

- Ik ben jurist, verzekert een ander. Ik slaap, leef en sterf met codices en de H. Boeken van 't corpus juris, nec non met 'n beetje toevoegsel van hedendaagse parlementery.

- Best, opperbest! Maar meen niet dat die specialiteit u vrystelt van eerbied voor gezond verstand.

- Ik ‘ben’ in koffie, redery, assurantie. Ik ‘doe’ in vetwaren, kurken, vleesextrakt, oesters, eau-de-cologne...

- ‘Wees’ en blyf in augurken, als ge verkiest. Maar eilieve, gedraag u niet, alsof gyzelf 'n komkommer waart, wanneer er gesproken wordt van andere dingen dan ‘waarin ge zyt’. ‘Doe’ in wat ge wilt, maar toon dat ge ook iets doen kunt, als het te pas komt. Koop en verkoop oesters... goed! Maar kruip niet zelf in 'n schulp, zodra er behoefte is aan eigenschappen die uw broodwinning niet raken. Dat opgaan in de specialiteit van 'n vak, van één vak, is dom, schandelyk en nadelig. Eén is dikwyls géén, in dit geval.

*  * 
- Dit alles belet niet dat de man die levenslang brood bakte, waarschynlyk beter brood leveren zal dan iemand die nooit gebakken heeft.

- Ja en neen. Gewoonte maakt wel handig, maar niet altyd bekwaam. Er kan bovendien verschil van gevoelen bestaan over de vraag welk brood goed is? Wat de een goed noemt, kan den ander middelmatig of slecht voorkomen. Meen niet dat deze opmerking...

O, bitter wreed vermoeden dat ik me hier op den hals haal! Zullen niet sommigen menen dat deze bedenking een advokatige scheenworp is, een pleiterig vulsel dat by elke gelegenheid heel onpassend kan worden, te pas gebracht, een... scie? 't Woord is er uit.

Neen, ik moet en ik wil werkelyk zeggen dat het oordeel over de deugdelykheid van brood zeer verschillend is. Naar myn mening - waarin ik by uitzondering 1497 millioen min één smaakverwanten heb - is het hollandse brood over 't algemeen zeer slecht, en wél geproefd: geen brood. Op weinig uitzonderingen na, komt het iemand die geen byzonderen eerbied voelt voor de levenslangheid der bakkers, waarop gy u beroept, oneetbaar voor. De Fransen dien men 't voorzet, noemen het, als ze zich beleefd willen aanstellen, gâteau, en vragen wat anders. Ook ik vraag wat anders, en noem het, onbeleefd, half-gaargebakken watten met kryt, koper, aluin, geile melk, vitriool en oudse eieren. Niets bewyst echter dat de Fransen, ik, en de overige 1497 millioen mensen die geen hollands brood lusten, gelyk hebben. De mogelykheid bestaat dat een hemelse jury, by een algemene Paryzer heelal-tentoonstelling van vierduitsbroodjes, aan onze bakkers de gouden medaille zou toekennen. Maar... zolang die jury zodanige uitspraak niet gedaan heeft, is 't niet zeker, en zelfs niet waarschynlyk, dat de hollandse bakkers goed gebakken hebben, in weerwil hunner altyd doorbakkende levenslangheid. Ook de franse bakker is specialiteit. Ook hy bakte gisteren reeds, verleden week, voor jaren, van kindsbeen af. En hy beweert dat een hollandse broodmaker de zaak niet verstaat.

Ik had in 1850, '51 nog geen bakken geleerd. De admiraal Jurien de Gravière... ach, hy kommandeert als zoetwaterzeeman, op dit ogenblik (Voorjaar 1871) de flottille ‘du parti de l'ordre’ op de Seine! Wie had gedacht dat hy zo laag vallen zou, de achtenswaardige kommandant van de Bayonnaise, die me leren wilde hoe men goed brood maakt!

Van hem namelyk heb ik 't woord gâteau, dat ik zo-even aanhaalde.

Na veel vruchteloze pogingen van myn kok om dien hoofdofficier iets voor te zetten dat hy als brood gebruiken kon, nodigde deze my aan boord van z'n korvet, niet aan z'n tafel ditmaal, maar in de kombuis. Daar toonde hy my hoe men vochtig meel deed verzuren door wat warmte met geduld. En dat men geen byvoegsel van gist nodig had. En hoe telkens een gespaard deel van 't gebruikte deeg, morgen oud geworden, het nieuwe zou doorzuren en doen ‘ryzen’ in weinig tyds, zonder daaraan den vuilen bysmaak te geven waarop de Hollanders zo gesteld schynen. En hoe brood - ‘du pain, m'sieur Dekèrr, du pain, ce qu'on peut nommer du pain!’ - hoe brood alleen moet bestaan uit gaar meel, zonder meer. Zonder aluin, zonder kryt, zonder suiker, zonder melk, zonder eieren, zonder koper en vitriool, zonder vuiligheid, zonder vergif.

Ik erken dat ik op dit ogenblik met de handen verkeerd zou staan, en dat ik me waarschynlyk enige vergeefse proeven zou moeten getroosten, voor ik in staat ware brood te leveren dat volgens het oordeel van verreweg 't grootste deel onzer medemensen, beter voldoet aan de eisen die men aan brood stellen mag, dan dat onzer levenslange hollandse bakkers. Ik heb er de hand niet aan gehouden, en de juiste methode is my ontgaan.

En... wonder is 't niet! Ik deed zoveel andere dingen sedert 1850! Daar ligt zovéél tussen die kombuis van de Bayonnaise en deze verhandeling! Zoveel arbeids! Zoveel vermoeienis! Zoveel teleurstelling! Zoveel onbekroond streven! Zoveel smart! En wat al slecht gebakken brood at ik sedert dien tyd!

En hoe bitter was 't meestal, ook zonder misselyk gesuikerd te zyn!

En hoe vaak rees de gedachte in my op: als ik eens, om brood te hebben, mezelf maakte tot zo'n levenslangen bakker?

Maar er is niets van gekomen. Gedurig had ik wat anders te doen. Op dit ogenblik, byvoorbeeld, moet ik voortgaan met myn stuk over Specialiteiten.

Het is alzo niet uitgemaakt dat iemand die zich aan een bepaald vak wydt, in dat bepaald vak iets beters levert, dan te verwachten is van anderen, van niet-specialiteiten. Er bestaan zelfs gegevens die zouden doen besluiten tot het tegendeel, of - om korrekt te redeneren - gegevens die het tegendeel mogelyk, en zelfs waarschynlyk maken.

Een bakker - de scherpzinnige lezer zal wel de goedheid hebben de bakkery over te zetten in den algemeen-maatschappelyken toonsleutel die op myn kompositie past - een bakker die onder kryt, aluin, eieren, melk, gist, koper, vitriool en bedorven klanten is opgegroeid, heeft, juist ten gevolge van z'n levenslangheid, meer moeite zich te ontdoen van al deze ingegroeide dingen dan de onschuldige die - als ik in die kombuis van de Bayonnaise - nuchter is van alle verkeerde kennis der zaak. Zo'n bakker is...

- Wat al divagatiën!

Ge vergist u. Ik divageer niet. En 't bewys? Zo'n baker is een specialiteit.

En nu lezer - tenzy gyzelf behoort tot de specialiteit van de velen die niet lezen kunnen - transponeer!

Ach, er wordt zoveel slecht voedsel geleverd uit heel andere bakkeryen, dan waar die gesofistikeerde miniatuurlendekussentjes als brood worden uitgevent!

Specialiteit van rechtskennis... bedorven melk!

Specialiteit van staatsmanswysheid... taaie watten!

Specialiteit van broederliefde, mensenmin, vrede op aarde met obligaat-welbehagen, rode kruisen, filanthropie, dierenbescherming, neger-wintersokjes, Javaannut-maatschappyen, weldadigheidskommissiën... sterke boter!

En, by al die specialiteiten, de zeer speciale specialiteit der frazen... vuile eieren!

Alles saamgenomen: vergif!

Ik ben terdeeg aan 't komponeren. Zie eens hoe quite right ik al die stinkende dingen on their right places heb gezet, om de oneetbaarheid van de broodjes te betogen, waarop de maatschappy zich maagbedervend het gebit slee kauwt.

Ik hoop lezers te treffen die me hier verwyten dat ik onrecht- * 
vaardig ben. 't Zou me aangenaam zyn aanleiding te vinden tot dupliek op de beschuldiging:

- Ge kunt niet wáár zyn, daar ge allen over één kam scheert.

De opmerking is onjuist, maar welgemeend. Wie naar waarheid zoekt, mag en moet zo spreken. Welnu, ik veroordeel niet allen. Ik sprak ditmaal niet van personen. Myn uitval geldt noch rechter, noch pruikenmaker, noch jurist, noch minister, noch preker, noch dierenbeschermster, noch sokjesbreister, noch Schlachtenbummler, noch zelfs die onzalige broodbakkers... in één woord... niemand persoonlyk.

Ik maakte me driftig tegen de domme afgodery met het begrip: specialiteit, in 't algemeen. Dát is het onkruidje...

We zullen tezamen voortwieden in een volgend hoofdstuk. En dan geen woord meer over bakkers.