Ideën, zevende bundel
1242.
Deze karakteristiek is evenwel slechts op werkelyke Buitenplaatsen van toepassing. Dusgenoemde optrekken dragen 'n geheel andere fysionomie, en zyn te onderscheiden in gehuurde, en in eigendom bezetene. De laatste leveren het model waarnaar de andere zich zo goed mogelyk richten, nooit zonder door velerlei kentekenen te verklappen dat we hier te doen hebben met den toeleg van 'n boersen spekulant die rente trekken wil van z'n geld, en daarom den steedsen huurder aanlokt met 'n ‘landelyk schoon’ dat grotendeels van eigen maaksel is. En waar-i mocht te kort schieten in z'n poging, schryft hy z'n doel op 't hek. Hy verhuurt ‘Klein-Zwitserland’ of: ‘Berg-en-dal’ of - mocht z'n verbeelding wat kreupel zyn - eenvoudig: ‘Schoonzicht’. Met dezulken hebben we nu niet te maken. We willen ons bezighouden met optrekken die 't recht of 't voorwendsel geven van 'n ‘eigen Buiten’ te spreken, 'n bluf waarin de jongeheer Pompile zo byzonder uitmuntte, en die ook niet geheel vreemd was aan den oudeheer Kopperlith, gelyk den oplettenden lezer voldoende bekend is.
Een optrek dan van deze soort was de crèvecoeur voor de eigenaars van 'n werkelyke Buitenplaats. Wie kon die Kopperliths verbieden of beletten, hun Amsterdamse bekenden te verpletteren met de mededeling dat ze ‘naar hun Buiten’ gingen, en dus deze onnozelen in den waan te brengen dat zy op gelyken voet stonden met den burchtheer van 'n behoorlyk-melankolieke ‘plaats?’ Menig patriciër of aristocraat - zo betitelen zich de minst-onaanzienlyke amsterdamse kruieniersfamiliën - meende van spyt te bersten als-i bemerken moest dat de onkundige bur-german de onechte hoogheid van zo'n optrekmens verwarde of gelykstelde met de zyne. De zodanige zou 'n graaf of baron die 't zot vond dat-i zyn huis wou doen doorgaan voor 'n kasteel, zeer onbillyk hebben gevonden, maar hyzelf verontwaardigde zich over de aanmatiging van anderen die hém naar de kroon staken. En ook in andere opzichten openbaarde zich steeds de bekende zotterny van ingebeeld standverschil. De afstammeling van 'n oud adellyk geslacht mocht zich niet beroepen op den langen reeks zyner voorouders, maar 'n patriciër die met de stukken bewees dat z'n overgrootvader zat te dommelen in den amsterdamsen Raad... zie, dit is geheel iets anders, nietwaar?
De eigenaar van 'n optrek, den beoogden indruk niet kunnende maken door middel van uitgestrektheid zyner bezitting, moest tevens afstand doen van 't kunstmatig-sombere dat z'n meerdere zo goed stond, naar-i meende. Op 'n erfje van vyftig meters vierkant kan men geen lanen plaatsen, geen bosjes, geen trompel'oeil. By gebrek aan beter alzo, zag 'n optrek er vriendelyker uit, helaas! Wel was 't hard zich te moeten onthouden van loof en lommer, en het daglicht te laten doordringen op 't grasperkjen of de bloembedden die deze attributen van deftigheid moesten vervangen, maar de wyze schikt zich. Drukkender was in zo'n miniatuur-villa, welker voorgalery nauwelyks vyf ellen van den weg verwyderd lag, de moeilykheid zich te onttrekken aan de blikken des voorbygangers. Glad onmogelyk hem in den waan te brengen dat-i 'n wandeling deed in de straten van Palmyra! Men zegt - maar voor de waarheid sta ik niet in, en wy weten dat de laster ver gaat - dat eens 'n onbescheiden toerist met eigen ogen gezien heeft hoe Mevrouw Kappelman 'n kopje thee naar den mond bracht, en een van haar nog niet volkomen gefatsoeneerde jongeheertjes zou eenmaal vlak by 't hek, en byna op den publieken weg alzo, met 'n hoepel gespeeld hebben. Drie boeremeiden hadden 't gezien, beweerde mama, en 't mens was zenuwachtig by de gedachte wat er door ‘de mensen’ zou gezegd worden van zo'n onbehoorlykheid!
De uitspanning der bewoners van die landelyke optrekken was... zo onlandelyk mogelyk. Men ontving bezoek van ebenbürtige optrekmensen, maar liever van hoger geplaatsten. Men maakte rytoeren in den omtrek, waarby de tentoonstelling van ‘eigen equipage’ hoofddoel was, en... verveelde zich. Een der minst betwistbare genoegens die men van 't Buiten-zyn trok, was de voldoening der ydelheid z'n ‘Buiten’ door vrienden en kennissen te laten bewonderen. Ieder hield er z'n Pleyers en z'n Hockers en z'n Kruckers op na, ja zelfs z'n ‘jongste-bedienden’ wier plicht voorschreef met open mond de heerlykheid van den gastheer aan te staren, en zo mogelyk te bersten van afgunst. In dit bejag kwamen de optrekmensen vrywel met hun meerderen, de bezitters van eigenlyke Buitenplaatsen, overeen. En hierin hadden zy inderdaad iets bovenmenselyks, daar wy in de meeste catechismenheidense, griekse en christelyke - als 'n eigenaardigheid der goden vinden aangetekend dat ze zich zo byzonder verheugen als 'n mensenkind zich op hun grootheid stom, blind en gek staart. Vandaag was de beurt aan onzen Wouter om op Groenenhuize de rol van lamgeschitterd Serafyntje te spelen.