Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
1050.
‘Foei!’ hadden alzo de drie jongedames geroepen, toen Leentje de onvoorzichtigheid beging, gewag te maken van die verpönte melodie. Vóór ik de terechtwyzing schreef, die bestemd is eens-voor-al zo'n preuts miskennen van 't schone den kop in te drukken, heb ik my nauwkeurig geïnformeerd of 't hele gezin der Pietersens wel wezenlyk overleden is, omdat ik me geen twist op den hals wil halen. De dood-attesten liggen voor me. Ik kan dus onbekommerd voortgaan met Leentjes relaas.
- En toen ging de gordyn weer omhoog, juffrouw, helemaal vanzelf, maar de heer die achter ons zat, zei dat het gedaan werd door mensen die men niet zien kon, misschien wel door den onechten zoon, want zeid-i, zolang de gordyn neer was, zat-i niet in de gevangenis, en mocht heen-en-weer lopen net als 'n ander. En toen presenteerde de kleermakers-juffrouw hem weer 'n pe-permentje, maar hy zei: ‘kyk nu liever naar 't stuk, juffrouw, want je bent hier nu eenmaal voor je geld.’ We hadden twaalf stuivers betaald... twaalf stuivers de man, weet u, buiten de wafels en de chocola. En toen zei de baron... och, uwe begrypt, ik kan alles nu zo precies niet vertellen. Ik wil maar zeggen dat die oude vrouw gedurig huilde, en niet tot bedaren komen kon, omdat ze zo ongelukkig was. Want, juffrouw, begryp eens, die onechte zoon was haar eigen zoon, en hy was ook 'n onechte zoon van dien baron. Uwe begrypt hoe de mensen daarmee inzaten... omdat-i 'n onecht kind was, weet u, die nergens terecht kon. En papieren had-i ook niet, en de moeder ook niet. En daarom zoud-i nu sterven... omdat-i zonder permissie gejaagd had. Gut, het was zo mooi, juffrouw! Maar toen viel het scherm weer, en we namen nog 'n wafel. En toen zei die heer achter ons, dat er altyd zoveel slecht volk in de zaal was... zakkerollers, weet u? En 't was heel goed, zeid-i, dat men stukken speelde met 'n gevangenis er in, om de mensen te waarschuwen tegen slechtigheid. Want, zeid-i, eerlyk duurt het langst. En toen wou juist de kleermakers-juffrouw hem weer 'n pepermentje presenteren, maar... och, ze schrok zo, want haar doosje was weg. En we zochten in onze zakken, en op den grond, en in onze stoven, en we zochten overal, want ze had het van haar petemoei... en dus, uwe kunt begrypen hoe 't mens ontdaan was. En we vroegen aan den heer achter ons, of hy ons ook zeggen kon wie 't gedaan had? En hy vroeg of 't doosje van zilver was? Ja, zei de kleermakers-juffrouw, 't was van echt zilver, en... dat ze 't van 'r petemoei had. En toen vroeg-i of 't glad of geribd was? En de juffrouw zei dat het geribd was. En toen zeid-i dadelyk dat het dan zeker gestolen was door 'n zakkeroller, maar hy kon niet zeggen door wien, omdat er zovéél in de zaal waren, zeid-i. Maar anders... 't was zeker door 'n zakkeroller gedaan.
- Hyzelf kan 't wel gedaan hebben! riepen 'n paar toehoorsters. Leentje was verontwaardigd, en wees die verdenking met drift terug.
- Neen, juffrouw Sertrude, zeg uwe zoiets niet! Dat 's zonde! 't Was 'n allerfatsoenlykste man, dat kan ik u zeggen! Den helen avond is er geen onvertogen woord over z'n lippen gekomen, en hy noemde my ‘juffrouw’ zo goed als de kleermakers-juf-frouw zelf! En hy is zelf opgestaan om den dief te zoeken, en hy vroeg waar de juffrouw woonde, en als-i 't doosje vond, zeid-i, zoud-i 't haar terugbrengen. Hy had 'n wit piqué vest aan, met paarse bloempjes... och, hoe kan uwe zo iets zeggen!
- Nou, ga maar voort met je Onechte Zoon, eiste het Publiek.
- Gut, juffrouw, de muziek was zo mooi! En als ze speelden, was er 'n heer, die met 'n stok wees hoe de wys was. Maar er werden veel wyzen gespeeld, die ik nooit heb horen zingen, en dus niet navertellen kan.
- Maar vertel dan toch van 't stuk!
- Ja, ziet u, dat 's zo makkelyk niet! 't Was heel mooi, maar er zyn zo van die dingen die men zelf moet gezien hebben om ze te begrypen, want ik kan niet alles zo nadoen. De baron merkte dat die jager in de gevangenis z'n eigen zoon was, omdat-i eens... in vroeger tyd... kennis had gehad... weet u...
Er heerste 'n sterke spanning onder Leentjes auditorium. Al de hoorders hygden naar de door den titel beloofde onechtheid, en Leentje wist geen raad met 'r vertelling. Ze werd vuurrood.
- Hy had die oude vrouw vroeger gekend, en toen was-i met haar in... conversatie geweest, zal ik nou maar zo 'reis zeggen, en ze zouden getrouwd zyn, maar... er was iets tussenbeide gekomen... en... daarom heet het stuk de Onechte Zoon...
Wouter luisterde met evenveel inspanning als de anderen, maar z'n verbeelding was rustiger. De beurt was nu aan de meisjes, om de teugels los te laten van háár fantasie. Ze keken voor zich. De nuchtere Stoffel kende 'n paar boekenfrazen van buiten, die hy hier te pas bracht.
- Juist! Hy had haar onschuld misbruikt - zo wordt zulks genoemd - en daarna haar ten prooie gelaten aan de schande. Ik kan u niet genoeg zeggen, moeder, hoe de jeugd zich daarvoor moet in acht nemen. Ik zeg 't de jongens alle dagen op m'n school...
- Hoor je 't, Wouter? Let daar 'ns goed op, en onthoud wat Stoffel zegt.
Toen Stoffel merkte dat z'n commentaar in den smaak viel, ging hy voort:
- Juist, moeder! De deugd moet geëerd worden. Dat is Gods wil, en wat God doet, is welgedaan. Onder alle zonden is de wellust... 'n zeer grote zonde, omdat God het verboden heeft, en omdat alle zonde hier of hiernamaals gestraft wordt...
- Hoor je 't, Wouter?
- Hier of hiernamaals, moeder! Gepaste vreugd mág wel, maar ongeoorloofd zingenot is... niet geoorloofd. Dat rukt alle banden van de menselyke Maatschappy... uwe ziet wel, dat zo'n komedie heel mooi wezen kan, als men 't maar goed opvat, en alles behoorlyk weet uit te leggen. Dát is het maar!
- En hoe liep het toen af met dien baron?
- Wat zal ik u daarvan zeggen, juffrouw! Hy heeft veel gesproken, en was erg bedroefd omdat hy eens... die oude vrouw...
- Verleid had, viel Stoffel hulpvaardig in, daar Leentje 't ware woord niet vinden kon, of niet noemen durfde. Men noemt zulks verleiden.
- Ja juist, zo zei dat mens ook. En hy beloofde haar dat-i 'r nooit weer zo iets zou aandoen. En toen zeid-i tot den onechten zoon, dat men altyd op 't pad van de deugd moet blyven, en dat-i met die oude vrouw trouwen zou. Ze was er erg mee tevreden.
- Dát geloof ik, riepen de drie meisjes, als uit één mond, en met 'n snelheid die verklapte waar eigenlyk 't zwaartepunt ligt van sommige zedelykhedens. Dát geloof ik graag, riepen ze, toen werd ze 'n ryke barones!
- Ja, zei Leentje, ze werd 'n grote dame. En de onechte zoon viel den baron om den hals, en toen speelden ze 't ‘Kamertje van 'n Wasmeisje’ en de zoon was huzaar, en zong: ‘'k bén vol eer, 'k bén vol eer, ziet ik ben d'r 'n man vol eer!’ Maar waar de oude baron gebleven is, weet ik niet. En toen zyn we naar huis gegaan, maar de kleermakers-juffrouw had geen plezier meer, omdat ze haar doosje kwyt was. Of die heer 't haar nog thuis gebracht heeft, zou ik de juffrouw niet kunnen zeggen.
Hier was de vertelling uit.
De meisjes dachten: barones!
Stoffel: de deugd!
De moeder: twaalf stuivers ‘de man’ buiten wafels en chocolade!
Wouter: die jager! Ik zou wel zo'n jager willen zyn in een bos... in 'n heel groot bos... helemaal alleen...
Hy nam z'n penseel op, en zag Ophelia aan:
...helemaal alleen in 'n groot bos, met... Femke!
Zo had ieder z'n byzondere indrukken, die niet alleen onderling verschilden, maar ook in dezelfde persoon telkens verwisselden van kleur. Kotzebue zou vreemd hebben opgezien, als-i Leentjes verhaal gehoord had. Vreemder nog, wanneer hy had kunnen weten wat het achterliet in de gemoederen van haar hoorders. Deze verwondering zou trouwens het deel zyn van élken kunstenaar, die 'n blik sloeg in de gemoederen van z'n publiek. Gelukkig ditmaal dat er aan Kotzebue's fabrikaat niet veel te bederven viel. Of de uitwerking van z'n effektstuk op de gemoederen van Leentjes auditorium ook zo onschuldig was, zou ik niet durven verzekeren. De meisjes berekenden dat het ‘verleiden’ op zichzelf nu juist zo heel erg niet wezen zou, als men maar zeker was dat zo'n baron... ten laatste... en niet ál te laat... Er zou, meenden zy, 'n niet onaardige carrière te vervaardigen zyn uit 'n reeks van goed geëxploiteerde jeugdige misstappen. 't Mutsenmaken was er niets by.
Petró vroeg met gemaakte onverschilligheid, hoe oud de huilende vrouw zo ongeveer kon geweest zyn, en voelde zich versterkt in haar deugd, toen Leentje heel onnozel antwoordde:
- Zo tegen de zestig, juffrouw...
Deze Odyssee der bedelende gewezen onschuld kwam Petró wat lang voor. Maar 't ‘mutsenmaken’ stond haar weer erg tegen, toen Leentje voortging:
- Tegen de zestig, toen ze onder dien boom zat. Later, toen de baron terugkeerde tot de deugd, en haar trouwen wilde, fleurde ze erg op. Ze kan toen zowat 'n goeie veertigster geweest zyn... ‘Dat vervloekte mutsenmaken!’ riep... geen van de diep nadenkende meisjes, maar ze dachten 't.
In één opzicht was de hele familie 't eens. Ieder wilde gaarne ook eens zo'n ‘komedie’ zien. Maar juffrouw Pieterse zei dat de kosten haar ‘begrootten’. En dit werd nog erger, toen Stoffel 'n boze tyding thuis bracht over den ‘troep van Jan Gras in de Elandstraat, waar geen fatsoenlyke familie zich vertonen kon.’ Dit was hem verzekerd door iemand die 't wel weten kon, want hy was 'n bloedneef van den rol-uitschryver by den groten Schouwburg op 't Leidse Plein. Dát was de ware komedie! - Verbeeld u eens, moeder, die is van de stad, en de Burgemees-ter zelf zoekt de stukken uit... om de zedelykheid, weet u. En begryp eens, als er in zo'n stuk staat: ‘o God!’ dan verandert de Burgemeester dit in: ‘o hemel!’ omdat het niet te pas komt, van onzen-lieven-heer te spreken in 'n zaal waar ook wel gedanst wordt. Want... gedanst wordt er ook, moeder. Maar als wy er eens heen gaan, kunnen we best 'n stuk afwachten waarin niet gedanst wordt, en dat helemaal is nagezien door den Burgemeester...
Stoffel had gelyk. De Amsterdamse Regering bemoeide zich met haar Schouwburg, en weerde alles wat beledigend kon zyn voor God en Magistraat.
Dit was nog voor zéér korten tyd het geval. De inscriptie op 't scherm:
Der kunsten God, aan 't Y met geestdrift aangebeên,
Kweekt hier in 't heilig koor, verdienste en deugd alleen,
beduidde niet dat Apollo in z'n eentje voor ‘Verdienste en Deugd’ zorgde - dit zou de wethouders in hun eer getast zyn - maar dat er onder zyn en hun beheer niets, volstrekt niets dan ‘Deugd en Verdienste’ op de planken werd toegelaten. Hieraan hebben we dan ook al de uitmuntende stukken te danken, en tevens den bloei der toneelspeelkunst, waarin onze eeuw zich verheugen mag.
De Amsterdamse Regering en aesthetiek!