Ideën, tweede bundel
455.
't Was vyf December... St Nikolaas! De moeder strooide zoetigheid, en zorgde dat de ‘kleintjes’ niet zagen waar al dat lekkers vandaan kwam, om de pret van 't grabbelen te verhogen - naar ze meende - door 't prikkelen van de nieuwsgierigheid. De moeder meende 't goed. Maar ze had ongelyk in haar veronderstelling, dat de kinderen zich zouden bezighouden met onderzoek naar de wyze waarop Sint Nikolaas suikergoed kon werpen door de muren, die dik waren, of door 't venster, dat gesloten was. Want kinderen houden meer van ulevellen dan van wetenschap.
's Avonds laat, toen de ‘kleintjes’ naar bed waren, beluisterden twee der ‘groteren’ de moeder, die zeide:
- Ik heb meer genot van 't strooien, dan de kinderen zelf van hun gegrabbel.
Een der groteren, die 'n goed hart had en eerlyk was, zeide den volgenden dag tot zyn moeder:
- Lieve Moeder, ik weet nu dat gy 't zyt, en niet Sint Nikolaas, die op vyf December zoetigheid strooit. Ook heb ik nu vernomen dat het geven een genot was. Ik wilde voortaan mee doen met U die geeft, en niet langer met de domme ‘kleintjes’ die nemen. Ook zou ik hun gaarne willen zeggen dat die Nikolaas een dode man is, en dat wy - gy en ik - levend zyn en geven. De moeder keurde dit plan goed, en zó zou 't wezen, een volgend jaar.
Maar de andere grote, die meegeluisterd had toen de moeder betuigde dat ze genot vond in 't geven, overlegde by zichzelf: - Ik zal me houden of ik blyf geloven aan Sint Nikolaas. Anders zou m'n wysheid my misschien te staan komen op verlies van recht tot meegrabbelen... en zelfs zou ik kunnen genoodzaakt worden tot betaling van myn deel in de kosten van het feest.
Ik vind die berekening niet edel, en meen dat men z'n genot moet zoeken óf in gelovig grabbelen, óf in edelmoedig oprecht meedelen. Maar 't hoeft niet altyd suikergoed te wezen.