Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
632.
De artist bespiedt, beloert, beluistert de natuur. Zy is de geliefde die hy wil bezitten. Zy is 't koninkryk dat hy veroveren wil. Vóór alles wil hy verstaan wat ze zegt.
Daarna - liefhebben is: goed-zyn - wil hy anderen deelgenoot maken van wat hy gehoord heeft.
Na veel vergeefse pogingen - ze is geen courtisane! - na lang en moeilyk hofmaken, meent hy eindelyk een glimlach te hebben opgevangen...
Helaas, ze meesmuilde slechts!
Daar klinkt iets! Zou 't een aanmoedigend woord zyn?
Nog niet!
Ze boudeert...
Wát toch heeft de vurige minnaar misdaan?
Ik zal 't u zeggen! Meent ge dat zy, de heerlyke, de machtige... meent ge, dat zy zich overgeeft na zo korte verdediging? Na zo lichten stryd? Na zo weinig offer?
Ze werpt haar handschoen in 't dierenperk der maatschappy, en wyst daarop, als vragend: durft ge myn pand terughalen uit die arena?
En hy schrikt!
Want ze eist veel, de trotse gebiedster van z'n hart! Maar... indien ze minder eiste, hy zou haar minder liefhebben.
Was 't niet reeds een eer, dat ze hem hoop gunde haar ridder te worden, wanneer hy zal hebben blyk gegeven van den moed die nodig is om haar schildknaap te zyn? Is niet zyn liefde zelf - onbekroond ook - een gave van háár hand? Ligt er niet reeds genot in de smart van 't vruchteloos pogen?
O gewis!
Met 'n sprong waagt hy zich onder 't gediert, dat van den muil 't bloed lekt der slachtoffers die hem voorgingen. Zy verslonden al wat liefhad, al wat dacht, al wat streefde, al wat offerde, al wat gebonden werd weggeleid van Jerusalems poorte naar Calvarië. Hyenen en jakhalzen...
Ik spreek van u, Publiek! Luister, en betaal wat ge leest - al is 't dan op z'n Hollands! - en krimp ineen, en wees dankbaar toe, en bluf er op tegen den vreemdeling, dat er zo'n mooischryver werd geboren in uw land, en maak uw geld gereed voor 'n standbeeld, uw rhetoriek voor posthume apologie!
...jakhalzen en hyenen vergasten zich voorbatig op den nieuwen buit... den nieuwen dwaas die 't waagt zich te geven tot middagmaal, nadat het ontbyt wat schraal was.
[*]
Men moet erkennen dat er in ons landje zelden iets voorkomt, dat de moeite van 't verslinden waard is. By ‘schraal ontbyt’ dacht ik aan Bilderdyk, Nomsz, Fokke Simonsz, Witsen Geysbeek, e.d. De arme Vondel leverde 't souper van den vorigen dag. Dat was de laatste eigenlyke maaltyd. Lang daarna dus moest men zich behelpen met kost van minder soort, 'n voedsel-penurie die, gelyk men uit het ontbyt bemerkt, vaak aanleiding gaf tot het zeer ongunstig verschynsel dat vry-onbeduidende personen door den laster werden opgevreten. Honger is 'n scherp zwaard!
(1870) Op den dwaas die moed had...
Uw klauwen en slagtanden te trotseren, meent ge?
Och neen! Indien hy bevreesd was of is, hy die zich wapende met schoonheidsgevoel, en dus pyn weet te dragen maar walging schuwt, geloof me ‘Publiek’, hy is of was bevreesd voor uw stank.
En de eer was te groot, u te vergelyken met jakhals en hyena - vergeving, o woudrekels! - uw naam is: weegluis.