Multatuli.online


1181a.

Maar we zyn met Wouter in den schouwburg. Temidden van al 't gerymel, ontstond er opnieuw zeker rumoer. Een der Majesteiten - die van Kykduin zeker - had zich verwaardigd 'n glas oranjewater te vragen, en de buffetjuffer was niet in 't bezit van zo'n vreemden drank. Ze had punch, chokolade, en zelfs - naar oud-amsterdamse toneeltraditie - slemp, maar: eau de fleur d'orange? Er werd met alle haast naar 'n apotheker gezonden, die 'n flesjen olie meegaf. Nieuwe opschudding. Als 'n vuurtje liep 't gerucht door de zaal, dat men Z.M. op iets liet... * 
wachten. Ongehoord! En juist verhaalde de oude Koning Minos in zeer smaakvolle bewoordingen aan 'n vertrouweling dat-i verliefd was:

een aangename brand

Verspreidt haar vonken door uw Konings ingewand...

‘De l'eau de fleur d'orange, que... diantre!’ riep 'n kamerheer, luid genoeg om door de hele zaal verstaan te worden. En Minos - Snoek of 'n ander dan - moest bemerken, óf dat niemand belangstelde in z'n liefdebuikpyn, óf dat men die genezen wou met oranjebloesem. Arme Rotgans!

Een koekbakker in den engelenbak wilde z'n specialiteit te luchten hangen, en trachtte z'n buren begrypelyk te maken wat er bedoeld werd. Maar de politie, achter-af geplaatst, en niet op de hoogte van de zaak, greep hem by den kraag. Men bracht hem naar de wacht, waar de man voorlopig in arrest werd gehouden als beschuldigd van opruien tot 'n orangistische demonstratie. Dergelyk misverstand greep ook by anderen plaats. 't Woord: Oranje...

Een aangename brand

Verspreidt haar vonken door uw Konings ingewand...

Dit verzekerde nu de gryze Minos voor den derden keer, en tevens gaf-i blyk, niet te kunnen begrypen wat er vandaag toch haperde aan z'n Publiek, dat zich door deze ontboezeming maar niet wou laten roeren. De orkestmeester nam z'n dirigeerstok, en maakte zich gereed tot: veiller au salut de l'Empire. Velen stonden op, om by-de-hand te zyn tot snel weglopen, ten einde hun vaderlandsliefde ongeschonden thuis te brengen. Men haatte, men verwenste, men vervloekte den vreemden tiran, o ja, maar... liefst op 'n afstand, en binnenskamers. Zo'n volksbeweging is allerliefst... in 'n boek. Gracchus, Mucius Scaevola, Harmodius en Aristogiton, de beide Brutussen, Spartacus, Masaniëllo, Kenau Hasselaar, de delikate Judith, ja zelfs Ehud, die zo loyaal den dikken koning Eglon 't zwaard in den buik steekt...

Een aangename brand

Verspreidt haar vonken door uw Konings ingewand...

...nu ja, zo iets laat zich aangenaam lezen in Richteren iii, en ook in drama's kan men zulke zaken tot snikkens toe mooi vinden, maar 'n deftig man laat zich niet in met gemene oproerighedens. Ze zouden al zeer goed moeten gelukken, om iemand niet te staan te komen op z'n leven, en zelfs op z'n fatsoen.

De gearresteerde koekbakker schreeuwde als 'n bezetene. Het scheen dat-i de zuiverheid van z'n bedoelingen wou begrypelyk maken aan twee italiaanse kommissarissen van politie, die evenmin als Napoleon-zelf genoten hadden van de dichterlyke schoonheden in 't hollandse stuk, en dus ook niet zeer bevoegd waren tot de waardering van des koekbakkers hollandse onschuld.

De keizer-zelf scheen glad vergeten te hebben dat-i om oranjewater gevraagd had, en was zo verdiept in den platten grond der vestingwerken te Huisduinen...

- Qu'y a-t-il? scheen hy, eindelyk opziende, te vragen aan de dame naast hem.

Een aangename brand

Verspreidt haar vonken door uw Konings ingewand...

Dit antwoordde Minos. Wat de dame zei, die naast den keizer zat, ben ik niet te weten kunnen komen, maar 't schynt dat ze den tiran tevreden gesteld heeft. Althans er werd gewenkt dat Minos mocht voortgaan, en na nog eenmaal den lichtelaaien gloed van z'n ingewanden stuiptrekkend bezongen te hebben, leuterde de man door. Of er ten laatste dien avond eau de fleur d'orange voor den dag gekomen is, zou ik alweer niet met zekerheid durven zeggen. We willen 't hopen!

Wouter bemerkte dat de volwassen leden van de familie Holsma by voortduring niet den minsten acht sloegen op het stuk. Ze richtten hun blikken naar de loges, doch blykbaar met andere bedoeling dan de meesten, of zelfs dan álle anderen, die de hoge personages alleen om de vreemdigheid aangaapten. Ook uit de afgebroken zinsneden die tussen Oom Sybrand met z'n broeder en zuster gewisseld werden, scheen te blyken dat hun aandacht door iets zeer byzonders werd getrokken.

- Als ze niet spoedig komt, ga ik heen, zei weder mevrouw Holsma.

- Misschien zit zy in de keizersloge, en achter-af. Dan kunnen we haar van hier niet zien.

- Men heeft me gezegd, dat ze te Parys nooit 'n kwartier achtereen op dezelfde plaats blyft. Misschien komt ze straks dáár of dáár...

En met 'n bescheiden beweging van den uit z'n vuist opgestoken duim, wees Holsma 'n paar der zyloges aan.

- Ze komt soms in 't parterre ook, naar ik hoor.

- Langer dan nog vyf minuten wacht ik niet, zei mevrouw Holsma. M'n kleine Erik is my meer waard dan duizend...

Wouter meende te verstaan: ‘dan duizend nichten’. Ja, zó zal 't ook wel geweest zyn. Want:

- Van den koning, voegde Holsma er by.

Dit deed hem den draad weer verliezen. Hy had gemeend dat Femke bedoeld werd. En nu: van den koning? Waarom was juist die prinses zo belangwekkend? De loges zaten vol neven en nichten, de een nog meer opgepronkt dan de ander. Welke byzonderheid verhief juist die ene afwezige, in aanspraak op belangstelling tot mededingster van den kleinen zieken Erik? Toen de toneelspelers het derde bedryf hadden afgealexandrynd, was de zorgvuldige moeder niet langer te houden. Ze verliet de zaal met Oom Sybrand, die weldra zou terugkeren met Femke:

- Als ze wil! voegde hy er by, op 'n toon die twyfel te kennen gaf. Want, zeid-i, ze houdt niet van drukte.

O hé, dit meende Wouter beter te weten. Oom Sybrand had haar eens op de Botermarkt moeten zien, en in de gekroonde Jeneverbes! Maar zulke dingen verklapt geen ridder. Hy zweeg dus.