Ideën, zesde bundel
1178.
De familie nam de plaatsen in, die dezen avond achter in 't parterre bestemd waren voor de leden van den stedelyken raad, en hun gezinnen. Ze kwam nagenoeg te zitten onder den rand der loge waarin ze anders gewoon was de voorstellingen by te wonen.
Die loge was nog altyd leeg. De hoge, hogere, hoogste, en byna-allerhoogste personen die haar dezen avond vullen zouden, waren nog niet verschenen, en Wouter had dus ruim tyd om te
*
bekomen van den indruk dien de Schouwburgzaal op hem gemaakt had: dit was alzo de Komedie, de ware!
Hy verslikte z'n teleurstelling over de blykbaar echte geboorte van Scylla, en keek nieuwsgierig rond. Z'n gedachten wiegden zich op 't gesuis dat hem omgaf. De toedrang was groot. Alles praatte en fluisterde. Men twistte over de plaatsen. Men schoof voorby elkaar heen. Men verschikte z'n kleren. Men vertelde 't nieuwste nieuws van 't hof. Men voorspelde wie dáár zitten zou, wie 't eerst zou komen, wie plaats-nemen moest achter den Keizer, en wie achter den Koning. Men berekende waar de prinsen zouden zitten - die éne ook, wiens vader herbergier was, en die zich zo grappig kleedde - en wat de hoge heren en dames zouden bestellen uit het buffet. Men psjstte om 'n stoof, en loofde fooien uit. Men leende elkaar het toneelbriefjen, en verzekerde dat de affiches die daarboven vastgespeld lagen op den karmozyn-fluwelen rand van loges en balkon, gedrukt waren op satyn van zóveel stuivers de el. Men beoordeelde ook het stuk, en zei dat het gekozen was...
- Rotgans is 'n eerst dichter!
- Hm! Eigenlyk 'n tweede of... derde!
Onder ons, lezer, eenmaal aangeland in 't verzenmakersgild, is dit alles zowat hetzelfde.
- Hy is maar 'n dichter van den zevenden rang, zei 'n ander.
- Waarom dan 'n stuk van hém? We hebben toch ánderen, mannen die... klinken als klokken!
- Zeker, zeker! Bilderdyk, byvoorbeeld, 'n ware feniks!
- Waarom dan Rotgans?
- Och... die vreemdelingen verstaan er toch niets van. We kunnen laten spelen wat we willen.
- 't Is jammer van den Floris...
- Die was er expres voor gemaakt, en zou dus wel mooi geweest zyn.
- Ik hoor dat de acteurs te lui waren om hun rollen te leren.
Neen, dát was de oorzaak niet! Er zit heel iets anders achter Onze Bilderdyk is 'n vaderlander...
- Van belang!
- 'n Hollander in z'n hart!
- 'n Echte!
- Zeker heeft-i in z'n stuk die vreemde kerels...
- Sjt!
...niet genoeg gevleid. Dat doet geen ware Hollander!
- Neen, dat doet geen Hollander... nooit!
- Sjt!
Alles stond op. Er was reden toe. Een lakei vertoonde zich op den achtergrond der koningsloge, waarschynlyk om te zien of de kussens wel behoorlyk op de fauteuils lagen.
- Ze lyken allemaal wel mal! Op te staan voor 'n lakei, voor 'n mosterdjongen!
Aldus spraken sommigen, die toch precies 't zelfde hadden gedaan als de ons reeds enigszins bekende zondebok: Ze, en Wouter werd hier weer levendig herinnerd aan de eigenaardigheden van de ‘massa’. Ook maakte hy de opmerking dat men niet juist by de Pietersens hoeft te komen, om zich gestuit te voelen door dat eeuwig verschil tussen indruk en uiting. ‘Zou dit overal zo wezen, dacht hy, en is dit nu de bekwaamheid die ik me moet eigen maken om iets te worden in de wereld?’ Koningen van Afrika waren eigenlyk de heren wier gesprekken hy beluisterde, niet, maar zeer aanzienlyke mensen toch. Daar waren dokters onder, geleerden, leden van den stadsraad, ja zelfs grote kooplui... misschien wel m'nheer Kopperlith in eigen persoon. Met enige tussenpozen, veroorzaakt door 't plaats-nemen van nieuw-aangekomenen, werden deze en dergelyke gesprekken voortgezet.
- Maar waarom dan juist iets van dien Rotgans?
- Z'n Boerenkermis is heel aardig.
- Man, hoe kan je 't zeggen! 't Is 'n onfatsoenlyk stuk, vol gemene woorden.
- Nu ja, maar... aardig toch!
- Dat weet ik niet. Ik heb 't nooit gelezen, omdat het zo gemeen is. In poëzie gaat by my niets boven deftigheid, en wat niet deftig is...
- Och, wat geeft zo'n Keizer daarom?
- Ik begryp heel goed waarom ze vanavond 'n stuk van Rotgans spelen. Hy droeg altyd z'n stukken op aan een van de Huydecopers. Dát is de zaak!
- Hy was van de familie.
- Juist! Misschien wil een van de schepens, als de Keizer 't stuk mooi vindt, hem zeggen: Sire, de dichter van die... Scylla, of hoe heet de man? - die Scylla is 'n bloedneef van me, om Uwe Majesteit te dienen.
- Gekheid! Wie zal groots wezen op de verwantschap met 'n man die komedies maakt?
- Hm... in Frankryk is dat anders, heel anders!
- Bovendien, Rotgans was zo'n minne man niet. Hy had 'n buitenplaats aan de Vecht.
- Dat moeten ze dan den Keizer er by zeggen.
- De hoofdzaak komt neer...
Weer 'n lakei. Alles vloog omhoog als duveltjes uit 'n surprise-doosje. En alles - op de zwygende Holsma's na - schimpte weer op de verdoemelyke karakterloosheid van ‘ze’.
...de hoofdzaak komt neer op de toespraak van Thomasvaer. Dit zeg ik maar!
- Daarin zal dezen keer 'n echt-vaderlandse geest heersen, naar ik hoor.
- Ja... echt-vaderlands! 't Moet heel mooi zyn. De prefekt van politie heeft 't zelf gezegd. Er zyn drie gezworen translateurs by te pas gekomen. Je begrypt dat men zich zoveel moeite niet geven zou voor 'n prul!
- Zeker niet! En de vertaling is naar Parys geweest? De minister heeft er eigenhandig op geschreven: approuvé!
- 't Is toch maar altyd 'n zékere waarheid, dat ze-n-in 't buitenland eerbied hebben voor onze letterkunde.
- O ja, en voor ons karakter!
- Er is geen beter volkskarakter dan 't hollandse.
- En geen beter letterkunde! Die is... echt-nationaal.
- Dat zegt de Préfet de Police ook. Hy laat alles vertalen wat er uitkomt. Wat hem vooral bevalt, naar ik hoor, zyn onze alexandrynen...
- Nu ja, en 't karakter!
- Zeker, 't karakter ook. Maar de alexandrynen zyn even lang als die van Racine, en dat 's juist het mooie. Ik ben zeer benieuwd naar de maat van Thomasvaer. Korte regels kan ik niet verdragen...
- Hm! Bellamy's Roosje dan?
- Ja, en z'n: Schoone maan, zeg, ziet gy heden...
- En z'n: 't Was nacht toen u uw moeder baarde...
- Mooi, hoor!
- En z'n: Oproeping aan de Bataafse jongelingen, om den Engelsman te bestryden. Dat 's óók geen gekheid!
- En z'n toespraak: Aan de vaderlandse meisjes. Dáár zit pit in, hè? Weet je wat-i zegt? Hy zegt:
Indien ik ooit ontaarde
Van Vaderlandse fierheid,
Dan moet gy, waardste Fillis...
Weer kwam 'n lakei deze echt-vaderlandse ontboezeming afbreken. De man inspekteerde ditmaal de kussens in de loge der Palatine die byzonder graag op 'r gemak zat. Als door 'n veer bewogen, stond het hele Publiek op. Die groene rok met gouden tressen...
- Och, 't is weer zo'n doodeter. 'k Wou dat de vent...
En teleurgesteld nam men weer plaats. De liefhebber van korte verzen waarin echt-vaderlandse ‘pit’ zat, liet zich niet van z'n stuk brengen:
Indien ik ooit ontaarde,
Dan moet gy my verachten,
Dan moet gy my vervloeken!
- Dat's táál, hè?
- Heel mooi, maar ik houd meer van alexandrynen. Ze zyn honderd percent deftiger, dunkt me.