Multatuli.online


Inleiding en gebruiksaanwijzing

De negentiende eeuw wordt vaak voorgesteld als een tijd waarin de mannen, vrouwen en kinderen der gezeten burgerij 's avonds in gesloten gezinsverband bijeenzijn in schemerige, volgepakte huiskamers, zwijgend, of verzen reciterend van Nicolaas Beets, Tollens en Ten Kate. Buiten, achter de veilige zware gordijnen, heerst diepe stilte. De veldwachter zorgt voor rust en orde.


Men zat rustig om de theetafel. Er was gedankt na 't eten. De Génestet neuriede leekedichtjes. Alberdingk claegde en vraegde zachtkens weg op voorvaderlijken trant, da Costa kleurde eene mooie prent van den slag bij Nieuwpoort, Potgieter rijmde in stilte, nu en dan zei Bakhuizen een ondeugendheidje.

Zo beschreef Frederik van Eeden in april 1887 de Nederlandse letteren. ‘Alleen Huët begon te vitten’, vervolgde hij. Maar opeens: ‘een licht, een donderslag - een stem, een luide, sterke, klinkende stem en de Havelaar lag op tafel’. [1] Van Eeden, Studies, pp. 7-8.

De beving die Multatuli's Max Havelaar in 1860 veroorzaakte, werd nog gevolgd door een hele serie naschokken, teweeggebracht door bijvoorbeeld de Ideeën, Minnebrieven en niet in de laatste plaats het ‘Gebed van den onwetende’, dat uiteenlopende figuren als Vincent van Gogh en koningin Wilhelmina wist te ontroeren. [2] Vincent van Gogh aan Theo van Gogh, omstreeks 21 december 1881. In: De brieven van Vincent van Gogh, deel i, p. 472; Fasseur, Wilhelmina, pp. 424-425. In de rij van beroemde bewonderaars mag overigens ook Gustav Mahler niet ontbreken. Zijn vrouw Alma Schindler had hem vaak uit Max Havelaar (vermoedelijk de vertaling van Wilhelm Spohr) voorgelezen. In 1906 maakte hij de bestuursleden van het Amsterdamse Concertgebouw uit voor droogstoppels. Giskes (red.), Mahler in Amsterdam, p. 25. Multatuli was een voorbeeld voor generaties van onderwijzers, feministen en (andere) sociaal bewogen Nederlanders en Vlamingen; in het buitenland kwamen Freud, Mahler en Lenin met zijn werk in aanraking. Of zijn invloed op de vrijdenkers, koloniale bestuurders, sociaal-democraten en letterkundigen werkelijk zo groot was als vaak is gezegd, is een open vraag. Zeker is dat zijn bewonderaars én zijn tegenstanders in de bijna anderhalve eeuw die sinds het verschijnen van Max Havelaar is verstreken, een kleine bibliotheek over Multatuli hebben volgeschreven.

In deze strekkende meters drukwerk bevinden zich heel wat levensbeschrijvingen, en zelfs een dikke Multatuli-encyclopedie. In de jaren 1950-1995 verschenen bovendien Multatuli's Volledige Werken, 25 delen van gemiddeld zo'n 750 bladzijden, waarvan achttien gevuld met brieven van en aan Eduard Douwes Dekker/Multatuli, documenten van en over hem, herinneringen aan hem en ooggetuigenverslagen van zijn doen en laten. Alles wat men in redelijkheid over Multatuli zou willen weten, kan in de bestaande studies, de Multatuli-encyclopedie en de Volledige Werken worden gevonden.

Waarom dan toch een nieuw boek over het leven van Multatuli? Om meer dan één reden. Een deel van de levensbeschrijvingen is moeilijk vindbaar, verouderd of op andere gronden aan een aanvulling toe. Dat geldt bijvoorbeeld voor Het leven en de werken van Eduard Douwes Dekker van J. de Gruyter uit 1920, honderd jaar na Multatuli's geboorte. Nadat deze twee delen van tezamen 500 bladzijden verschenen, zijn er zoveel belangrijke nieuwe documenten en brieven opgedoken, dat De Gruyters boek alleen al om die reden nog voornamelijk als een curiosum mag worden gezien. [3] De Gruyter, Het leven en de werken van Eduard Douwes Dekker. Multatuli van mevrouw J. van den Bergh van Eysinga-Elias verscheen eveneens in 1920. Het maakt een minder gedateerde indruk dan het boek van De Gruyter, maar is al te compact om als een volwaardige biografie te worden beschouwd. [4] Van den Bergh van Eysinga, Multatuli.

Merkwaardig is het grote aantal halve biografieën van Multatuli. De oudste is die van de marxist J. Saks (pseudoniem van Pieter Wiedijk), een in menig opzicht geslaagde poging om het handelen van Douwes Dekker als bestuursambtenaar te verklaren. [5] Saks, Eduard Douwes Dekker. Het is een bundeling van artikelen, die merendeels in de jaren twintig in Groot Nederland zijn verschenen. Vgl. De Jong Edz., Saks, pp. 194-202. Het belangrijkste boek over dit onderwerp van vóór de Tweede Wereldoorlog was echter van iemand die de kritische Saks bestreed waar hij maar kon. In 1937 schreef E. du Perron in één maand De man van Lebak (dat hij oorspronkelijk ‘De zenuwlijder van Lebak’ wilde noemen). Het is, behalve een voortreffelijke biografie met tal van tot dan toe onbekende gegevens, zonder twijfel het meest overtuigende pleidooi dat voor Dekkers optreden als Indisch ambtenaar is gehouden. Nadeel is dat ook dit niet verder reikt dan de eerste helft van zijn leven. Du Perron overleed voordat hij aan het tweede deel, dat Multatuli's schrijversjaren had moeten omvatten, kon beginnen. [6] Du Perron, De man van Lebak. Vgl. Van der Meulen, E. du Perron, pp. 88-96. Datzelfde lot trof Paul van 't Veer. Zijn boek, Het leven van Multatuli, beschrijft de jaren van Douwes Dekker vóórdat hij schrijver werd en zich dit pseudoniem aanmat. Door zijn onverwachte overlijden kon Van 't Veer zelfs die eerste helft niet geheel voltooien; het werd persklaar gemaakt door vrienden, aldus de uitgever in zijn verantwoording. [7] Van 't Veer, Het leven van Multatuli, verantwoording van de uitgever op p. 5. Hans van Straten schreef er een vervolg op: Multatuli. Van blanke radja tot bedelman, dat (afgezien van die rare ondertitel) beter is dan in sommige besprekingen werd gezegd, maar waarmee tegelijk het onbevredigende van halve biografieën andermaal werd aangetoond. [8] Van Straten, Multatuli.

Voor Multatuli's Volledige Werken gaat dit alles niet op. Volledig zijn ze niet - wat Garmt Stuiveling, de eerste bezorger, en zijn opvolger Hans van den Bergh ondanks de titel ook niet pretendeerden - maar ze bevatten wel bijna alles wat ertoe doet, afgezien van de spaarzame brieven van Multatuli die na 1995 in voorheen ontoegankelijke collecties zijn teruggevonden. [9] De kritiek van Nop Maas in zijn overigens waardevolle Multatuli voor iedereen (maar niemand voor Multatuli) dat de vw ‘verre van volledig’ zijn, is dan ook aanvechtbaar. Bovendien gaat hij in zijn teleurstelling over het ontbreken van allerlei krantenstukken voorbij aan wat er allemaal wél in staat. Maas, Multatuli voor iedereen, p. 5. Zo dook in 2000 opeens de correspondentie van Multatuli en zijn vrouw aan de redersfamilie Smit op; we mogen verwachten dat een dergelijke gebeurtenis zich in de toekomst zal herhalen. [10] Gepubliceerd door Keijsper e.a., Men moet van myn gestreken lans, een vlaggestok maken. Hoe het zij: de Volledige Werken, een strikt chronologische verzameling brieven en documenten, met een minimum aan commentaar, zijn - ondanks hun leesbaarheid - een bronnenpublicatie, en dat is iets heel anders dan een biografie. Ze kunnen juist als een aanleiding voor deze biografische studie worden gezien; sinds hun voltooiing in 1995 zijn immers vrijwel alle relevante documenten voor het eerst beschikbaar.

En dan is er natuurlijk nog De raadselachtige Multatuli van Willem Frederik Hermans. Van alle boeken over Multatuli is dit vermoedelijk het meest toegankelijke, en het is stellig een van de beste. Maar ook Hermans' boek maakt een nieuwe studie over Multatuli's leven en werk geenszins overbodig. Niet zozeer omdat het weinig gedetailleerd is - al zijn er verrassende bijzonderheden in te vinden -, maar vooral omdat Hermans, zoals al vaker is opgemerkt, er een verkapt zelfportret van heeft gemaakt. Jan Blokker schreef erover: ‘Veel meer dan een nieuwe publikatie over Eduard Douwes Dekker lijkt De raadselachtige Multatuli me een nieuw boek van Willem Frederik Hermans.’ [11] Hermans, De raadselachtige Multatuli. Dit boek, dat voor het eerst in 1976 verscheen, werd herdrukt in 1987. Hier zal steeds naar die tweede druk worden verwezen. Jan Blokker, ‘Hermans over Multatuli: het raadsel van een wonderkind en de total loss’. In: de Volkskrant, 12 juni 1976. Andere recensenten kwamen tot vergelijkbare conclusies. Bij voorbeeld Boltendal, ‘Levensverhaal van Multatuli lijkt wat op een zelfportret van W.F. Hermans’. In: Leeuwarder Courant, 10 juli 1976.

Maar al zou het boek van De Gruyter niet verouderd zijn, al hadden Du Perron en Van 't Veer hun biografieën wel voltooid en al was het portret van Hermans een wonder van objectiviteit geweest, dan nog zou dat geen reden zijn om van een Multatuli-biografie af te zien. Elke biograaf, hoe neutraal hij ook wil zijn, heeft immers zijn eigen uitgangspunt. De definitieve biografie bestaat per definitie niet.

Dit is een schrijversbiografie. Dat woord kan niet letterlijk genoeg worden genomen: het gaat om het leven én het werk van Multatuli - een uitgangspunt dat, zo leert de praktijk, bij biografieën over schrijvers niet altijd vanzelf spreekt. [12] Zie bijvoorbeeld de veelgeprezen en als levensbeschrijving inderdaad geslaagde biografie van Herman Heijermans door Hans Goedkoop, waarin over Heijermans' toneelwerk maar weinig wordt gezegd. Goedkoop, Geluk. Een ander probleem doet zich voor in de Herman Gorter-biografie van Herman de Liagre Böhl. Ook dit is een geslaagde levensbeschrijving, maar de mededelingen over Gorters dichterschap voegen niet veel toe aan wat daarover al eerder was gezegd. De Liagre Böhl, Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd. Vgl. de passage over de ‘Balder-fragmenten’ op pp. 178-179 met Antonissen, Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst, pp. 111-112. Multatuli zelf zou er niet blij mee zijn geweest. De gedachte dat iemand een biografie van hem zou schrijven was hem een gruwel, en ook had hij er een hekel aan dat men hem een schrijver noemde. ‘Ik ben geen schryver’, zei hij. ‘'t Maakt me kwaad als ze 't zeggen. Verbeeld je Christus na de bergrede: een redenaar! Een moeder, die gilde toen haar kind te water viel, een gilster van beroep - 't is infaam.’ [13] Vermoortel, De schrijver Multatuli, p. 10.

Het heeft hem niet gebaat. Wat hij ook wilde zijn: maatschappijhervormer, wereldverbeteraar, keizer van Insulinde - hij leeft vooral voort in zijn werk, en als schrijver is hij de geschiedenis ingegaan. Multatuli's schrijverschap is daarmee automatisch onderwerp van een levensbeschrijving. Hoe schreef hij? Wan-neer? Wanneer juist niet, en waarom? Deze vragen kunnen op uiteenlopende manieren worden beantwoord. Zo kunnen we de directe getuigen van zijn werkmethode raadplegen: de bewaard gebleven handschriften, met alle kladversies, doorhalingen en sporen van knip- en plakwerk. Maar van veel groter belang zijn de factoren - zijn eigen leefomstandigheden, vrienden, tegenstanders, maatschappelijke aangelegenheden - die hem hinderden bij het schrijven, of hem er juist toe aanmoedigden.

Vragen als deze brengen ons tot het probleem dat in dit boek centraal staat: wat is de invloed van het leven van Multatuli/Douwes Dekker op zijn geschriften geweest? Onder ‘leven’ moet nadrukkelijk ook het schrijven zelf worden verstaan. Het is immers een bezigheid die zichzelf beïnvloedt, zeker bij Multatuli, die zich graag liet meeslepen door invallen en associaties. Behalve aan zijn persoonlijke omstandigheden moeten we hier ook aandacht besteden aan maatschappelijke veranderingen. Dat zijn leven grote invloed heeft gehad op zijn geschriften, staat natuurlijk al bij voorbaat vast; voor een deel was dat trouwens al in deelstudies onderzocht. Dit boek is van die invloed in zekere zin een inventaris.

Bij deze kwestie kan (en moet) ook iets anders worden betrokken: in hoeverre gebruikte Multatuli zijn leven als bron voor zijn werk? Hierbij is grote voorzichtigheid vereist. Multatuli hechtte weliswaar aan authenticiteit, maar hij was zich ervan bewust dat de werkelijkheid, met haar vele ongerijmdheden en onwaarschijnlijkheden, voor zijn werk niet altijd bruikbaar was.

Dit heeft directe gevolgen voor de beantwoording van de omgekeerde vraag: mag het werk van Multatuli als bron voor een levensbeschrijving worden gebruikt? Antwoord: dat mag, het moet zelfs, al liggen hier de grootste gevaren op de loer. De realiteit waarnaar Multatuli verwijst, is altijd een gekleurde werkelijkheid. Gekleurd zijn ook zijn herinneringen, die bovendien aan de onbetrouwbaarheid onderhevig zijn die herinneringen eigen is. Bij het verhalende werk is het nog moeilijker onderscheid te maken tussen Dichtung en Wahrheit. (Waarbij we hier voorbijgaan aan het bijkomende probleem dat de grens tussen verhalend en beschouwend proza bij Multatuli allerminst scherp is.) Een klassiek voorbeeld is het verhaal van Woutertje Pieterse, dat, onvoltooid gebleven, door de zeven bundels Ideeën is vervlochten. Over parallellen tussen Wouters leven en dat van de schrijver werd al door tijdgenoten van Multatuli geschreven. Multatuli-vorsers zijn het over die overeenkomsten altijd wel eens geweest, maar hijzelf ontkende een aantal ervan met kracht. Multatuli werd boos als men zijn moeder, van wie hij naar zijn zeggen veel had gehouden, vergeleek met de kleingeestige juffrouw Pieterse. De verschillen tussen het leven van Wouter en de jeugd van de schrijver zijn bovendien evident. De meeste romanpersonages kunnen we in de werkelijkheid niet traceren, en een groot aantal personen uit de nabije omgeving van Eduard Douwes Dekker heeft geen plaats gekregen in de vertelling.

Het lijkt het eenvoudigst en veiligst dit soort twijfelachtige bronnen terzijde te leggen. Maar juist bij een schrijver als Multatuli kan dat niet. In de eerste plaats leefde hij meer dan honderd jaar geleden. Veel directe gegevens omtrent zijn leven zijn sindsdien verloren gegaan. Iedereen die hem gekend heeft is uiteraard dood. Uit de jaren dat hij een beroemd schrijver was is een behoorlijk aantal brieven bewaard gebleven (al zijn er nog meer verdwenen), maar van vóór die tijd is er heel weinig over. Daarom kan een biograaf het zich niet veroorloven het weinige dát er is ongebruikt te laten. En tot dat weinige behoort de geschiedenis van Woutertje Pieterse. Veel nieuwe feiten zal het verhaal niet opleveren. Maar het kan ons wat leren over de stemming in en rond het ouderlijk huis van Eduard Douwes Dekker en over het Amsterdam van zijn schooltijd. Hoe dan ook: grote voorzichtigheid is geboden. Uiteraard is Woutertje Pieterse grotendeels fictie, natuurlijk is het lang na zijn jeugd geschreven, vanzelfsprekend heeft Multatuli de werkelijkheid naar zijn hand gezet.

Overigens is bijna iedereen het erover eens dat de brieven in geen enkel opzicht onderdoen voor het werk dat Multatuli voor het publiek schreef. Het was voor Du Perron zelfs aanleiding om te pleiten voor een verzameld werk waarbij de Havelaar, de Ideeën enzovoort chronologisch zouden worden gerangschikt tussen de brieven uit dezelfde periode, zodat de onderlinge betrokkenheid er duidelijk uit zou spreken. [14] Du Perron aan Stuiveling, 10 januari 1940. In: Du Perron, Brieven, viii, pp. 431-433.

Hoe moeizaam het onderscheid tussen Multatuli's publieke werk en de particuliere brieven is, zal onder andere blijken uit het hoofdstuk over de zogeheten Verlovingsbrieven: de brieven die Dekker in 1846 aan zijn verloofde Everdine (‘Tine’) van Wijnbergen schreef. De schijnbare nonchalance ten spijt heeft hij zichtbaar moeite gedaan ‘literair’ te schrijven. In 1846 waren ze weliswaar alleen voor zijn verloofde bedoeld, maar toen al zinspeelde hij op latere publicatie. Ze vormen bovendien een min of meer afgerond geheel. Vooral dat laatste is een groot verschil met de correspondentie uit zijn schrijversjaren, die over het algemeen - welbewust - minder gestileerd is (hoewel men de slordigheid waarmee hij koketteerde heel goed als een stijlmiddel kan beschouwen), en die alleen afgesloten is omdat de dood hem belette nóg meer brieven te schrijven.

De ‘Waarheid over Multatuli’, zoals zijn schoondochter een boek over hem noemde, bestaat niet en zal dus nooit worden achterhaald. Evenmin zal ‘de raadselachtige Multatuli’ van zijn geheimen worden ontdaan. In 1964 reisde de jonge Richard Holmes, die later beroemd zou worden met boeken over Shelley, Mary Wollstonecraft en Coleridge, in de Franse Cevennen de Schotse schrijver Robert Louis Stevenson achterna. Bij het dorpje Langogne stokte zijn achtervolging op de plek waar de schepper van Treasure Island en The strange case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde de plaatselijke rivier was overgestoken. De restanten van de oude brug, overwoekerde stompen, rezen her en der uit de stroom op. Op dat moment besefte de biograaf in wording dat Stevenson onbereikbaar was. ‘Je kunt zulke bruggen niet meer oversteken, net zomin als iemand nog letterlijk in het verleden kan stappen.’ Dit onvermogen, dat Holmes aanvankelijk verlamde, beperkt zich niet tot het geval Stevenson. Een biograaf is historicus en staat - in tegenstelling tot de literatuurschrijver - altijd voor een ingestorte brug. [15] Holmes, Footsteps, pp. 26-28. Het citaat luidt in het Engels: ‘You could not cross such bridges any more, just as one could not cross literally into the past.’

Er worden bij biografieën wel eens pogingen gedaan die brug naar het verleden toch te slaan, door de hoofdpersonen uit een levensbeschrijving romanachtige trekken te geven en hun woorden in de mond te leggen die ze in werkelijkheid nooit hebben uitgesproken; het zogenaamde vie romancée-procédé. Een voorbeeld:


Het woei hard en het was koud. Multatuli kwam pas laat in de januari-morgen van 1887 uit zijn slaapkamer.
‘Goedemorgen, Dek’, zei Mimi. ‘Heb je goed geslapen?’
‘Nee’, zei de schrijver. ‘Ik heb de hele nacht gehoest.’

Dit is mijns inziens ontoelaatbaar, al staat het vast dat het in januari 1887 koud en winderig was, dat Multatuli laat opstond, dat hij slecht sliep door aanvallen van benauwdheid (een maand later zou hij overlijden) en dat hij door zijn vrouw ‘Dek’ werd genoemd. Het onnozele dialoogje is verzonnen, en dus onwaar.

Vergelijk daarmee het volgende:


In de warme vooravond van 29 juni 1872 zat Multatuli bij het open raam de krant te lezen. Om acht uur zou hij de stad ingaan, waar de taalkundige Carl Riecke een lezing zou houden.
‘Dek’, zei Mimi om kwart voor acht, ‘het zal tijd worden je te kleden. Het is dicht bij, maar je moet je nog kleden.’
‘Zo’, antwoordde de schrijver lachend, ‘ik was het geheel vergeten.’

Dit mag wél, want het gesprekje komt niet uit mijn pen, maar uit die van Mimi (met enkele redactionele aanpassingen van mijn hand). We mogen nooit uitsluiten dat zij het uit haar duim heeft gezogen, maar het citaat is te verantwoorden. En daar gaat het om. Wat ons niet van de plicht ontslaat de bronnen, waar mogelijk, op hun betrouwbaarheid te controleren - maar dat is een ander probleem. [16] Dagboekaantekening van Mimi, 29 juni 1872. vw xv, pp. 257-258.

De onbereikbaarheid van het verleden doet echter niets af aan de noodzaak dat verleden aanschouwelijk te maken. Multatuli, dertig jaar ouder dan Stevenson, leefde van 1820 tot 1887. In zijn jonge jaren waren trekschuit en diligence het vervoermiddel voor de weinigen die hun woonplaats wel eens verlieten. De reis naar de koloniën in de Oost ging (tot 1869) per zeilschip om Kaap de Goede Hoop en duurde maanden. De sociale verhoudingen waren naar tegenwoordige maatstaven schrijnend. Moeders stierven massaal in het kraambed; hun kinderen trouwens ook. Vrijwel de gehele Nederlandse en Vlaamse bevolking geloofde in God en zat op zondagochtend in de kerk (of op sabbat in de sjoel). En al begon de maatschappij tijdens Multatuli's leven meer te lijken op de huidige - zeker sinds de opkomst van het spoorwegverkeer en de grondwet van 1848 -, het is allemaal lang geleden. Veel van wat Multatuli deed en schreef kan niet goed meer worden begrepen zonder kennis van zijn tijd. Daaraan zal in dit boek dan ook veel aandacht worden besteed, aan de hand van archiefmateriaal en gedrukte bronnen.

De schetsen van de maatschappelijke ontwikkelingen dragen, naar ik hoop, ook bij tot dieper inzicht in Multatuli's ideeën over godsdienst en politiek; een bijna onvermijdelijk hoofdthema van deze studie. Zijn werk is er immers van doortrokken, en zijn persoonlijk leven was dat niet minder. Daarom zullen zijn godsdienstige ontwikkeling (van doopsgezind tot atheïst) en zijn politieke stellingname (vooral: standpunten over het koloniale stelsel, de parlementaire democratie, het liberalisme en het socialisme) een leidraad zijn in dit boek.

Het spreekt vanzelf dat de vele controversen rond de ‘raadselachtige’ schrijver uitvoerig aan de orde komen - zonder dat men de illusie moet hebben dat er voor de (al dan niet vermeende) raadsels een oplossing is. Een deel ervan zou misschien kunnen worden verklaard vanuit een psychologische benadering. Daar zie ik van af; op dat terrein ben ik incompetent. Maar ik moet ook bekennen dat ik er eigenlijk weinig heil van verwacht. Niet omdat ik het belang van psychische factoren ontken - integendeel: bij iemand als Multatuli hebben ze ongetwijfeld niet minder betekend dan de omstandigheden waarin hij opgroeide -, maar het is ten enenmale onmogelijk er de hand op te leggen. ‘Niemand kan de geest van een ander binnendringen’, schreef Bernard Crick over dit probleem in zijn biografie van George Orwell. ‘We kunnen iemand alleen leren kennen door vanuit verschillende standpunten zijn gedrag in uiteenlopende omstandigheden te observeren.’ [17] Crick, George Orwell, p. 13.

Nog enkele opmerkingen tot besluit. De bronnen die aan dit boek ten grondslag liggen zullen vanzelfsprekend in een notenapparaat worden verantwoord. In die noten vindt men ook toelichtingen, uitweidingen en allerlei details die van de hoofdzaak zouden afleiden. Wat mij betreft waren die ellendige, storen-de nootcijfers het liefst in onzichtbare inkt gedrukt, maar, helaas, de onvermijdelijkheid ervan heb ik net als vele anderen aan den lijve ervaren. Zo valt het boek van Paul van 't Veer niet genoeg te prijzen, maar zijn gebrekkig notenapparaat is een plaag.

Meer dan in die noten tot uitdrukking kan worden gebracht ben ik aan enkele boeken over Multatuli schatplichtig. In de eerste plaats K. ter Laan's Multatuli Encyclopedie. Dit omvangrijke naslagwerk én leesboek, dat in 1995 onder redactie van Chantal Keijsper is verschenen, is een onmisbare vraagbaak voor iedereen die iets over Multatuli wil weten. Ten tweede de al genoemde halve biografieën van Du Perron en Van 't Veer. Omdat het verspilde moeite zou zijn hun onderzoek over te doen, heb ik er veelvuldig gebruik van gemaakt. Maar een herhaling van hun boeken is mijn biografische studie niet. Gezien hun beider achtergrond is het niet verbazend dat Du Perron en Van 't Veer onverslaanbaar zijn als het om de Indische jaren van Douwes Dekker gaat, maar bij Dekkers jeugd gingen ze voorbij aan voor de hand liggende bronnen, zoals het archief van de doopsgezinde gemeente te Amsterdam.

De belangrijkste bron is hiervoor al enkele malen ter sprake gekomen: de Volledige Werken. Hoewel de vw, zoals ze gewoonlijk worden genoemd, in 2001 gedeeltelijk werden verramsjt, zal dit nog lange tijd de standaarduitgave van Multatuli's werken en brieven blijven. Maar de Volledige Werken zijn uiteraard niet de enige bron. Regelmatig zal worden verwezen naar de omvangrijke collectie van het Multatuli Museum, eigenaar van het overgrote deel der handschriften (die in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek worden bewaard). Waar ik in de eindnoten naar die handschriften verwijs, gebruik ik, gelijk de bezorgers der Volledige Werken, de afkorting mm. Verder bevat dit boek een aantal brieven van en documenten over Multatuli, afkomstig uit diverse collecties die om uiteenlopende redenen niet in de vw zijn terechtgekomen. Deze zullen hier in een bijlage worden opgenomen.

Hoewel voor dit boek gebruik is gemaakt van vele edities van Multatuli's boeken en brieven, verwijs ik dus zo veel mogelijk naar de Volledige Werken - al ben ik me bewust van de soms terechte kritiek die Stuiveling vooral bij de bezorging van de eerste zeven delen (het voor de pers geschreven werk) ten deel is gevallen. [18] Maar men kan Stuiveling moeilijk verwijten dat hij in 1950 niet de editorische principes huldigde die pas in de jaren tachtig in zwang raakten. Dat heeft ook consequenties voor de spelling: Stuiveling moderniseerde die in de eerste zeven delen (het eigenlijke werk) - met behoud van de naamvals-n en de multatuliaanse y voor ij -, maar liet haar in de overige delen (brieven en documenten) ongemoeid. Zo komt het dat in dit boek een titel als Ideeën met drie e's wordt gespeld, in navolging van Stuiveling, hoewel Multatuli Ideën schreef. Dit levert een soms wat storende mengeling op van min of meer modern Nederlands als de delen i-vii worden aangehaald, en de in de negen-tiende eeuw gangbare spelling als uit de overige delen of andere negentiende-eeuwse bronnen wordt geciteerd.

Verwarring zal mogelijk ook een andere omstreden zaak opleveren: moeten we het over Eduard Douwes Dekker hebben of over Multatuli? Stuiveling heeft er in de vw voor gekozen hem tot 14 mei 1860, de dag dat Max Havelaar verscheen, Douwes Dekker te noemen, en Multatuli na die dag. Hiertegen is veel in te brengen. De belangrijkste tegenwerping is dat de auteur zich privé gewoon Douwes Dekker, Dekker of Dek liet noemen. Douwes Dekker was de mens, zou men kunnen zeggen, en Multatuli de schrijvers- en leidersfiguur. Toch heb ik er ook in dit geval voor gekozen de vw te volgen; afwijking van deze norm, hoe discutabel die ook is, zal eerder vertwijfeling dan helderheid scheppen. Dus: vóór mei 1860 Eduard Douwes Dekker, kortweg Dekker; daarna Multatuli. Een enkele keer was het onderscheid, zoals zal blijken, moeilijk te maken. Overigens zal in de jeugdjaren ook vaak de naam Eduard vallen (zonder achternaam), omdat dit bij een kind nu eenmaal beter past en om verwarring met vele andere Douwes Dekkers te voorkomen.

Het spreekt vanzelf dat de bronnen letterlijk worden aangehaald. Met een paar uitzonderingen: hinderlijke verschrijvingen zijn gecorrigeerd, tenzij ze iets zeggen over het geciteerde document (of de maker ervan). Verder zijn citaten in andere talen (op een enkele uitzondering na) vertaald, tenzij de betekenis voor zich spreekt of de sfeer door een vertaling al te zeer zou worden aangetast. Indonesische namen worden op de ‘oude’ manier gespeld, om historische redenen en om de spelling in citaten niet te laten afwijken. Dus: Rangkas-Betoeng en Tjiandjoer, niet Rangkasbitung en Cianjur. Om dezelfde reden: Celebes en Borneo, niet Sulawesi en Kalimantan. Iets anders ligt het bij het eiland Ambon. Hoewel deze naam al in de tijd van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (voc) voorkwam en ook daarna vaak werd gebruikt, spraken Multatuli en tijdgenoten gewoonlijk van Amboina. Ik dus ook.

Een probleem apart is de waarde van het negentiende-eeuwse geld. In Multatuli's leven is geld een bepalende factor geweest, en ook in dit boek speelt het dus een belangrijke rol. Maar door de geldontwaarding en tal van andere monetaire ontwikkelingen is het voor de moderne lezer moeilijk te doorgronden wat het nu precies betekende dat Dekker in 1855 een schuld van 35.000 gulden had, dat een exemplaar van de eerste druk van Max Havelaar in 1860 vier gulden kostte, of dat het Huldeblijk-comité in 1882 20.000 gulden voor Multatuli ophaalde. [19] Vgl. De Vries, ‘Een welgesteld heer zonder geld’. (Om nog maar te zwijgen van de buitenlandse valuta's als de frank, thaler, friedrich en louis d'or, en van het trekken van wissels.) Het is nauwelijks mogelijk die bedragen om te rekenen naar de huidige waarden. In een (slechts gedeeltelijk in druk verschenen) lezing over Multatuli wees H. Brandt Corstius al op dit probleem. Een brood kostte destijds maar een paar cent, en nu, laten we zeggen, €1,50, maar de prijs van een horloge liep al snel tegen de honderd gulden, terwijl je nu voor €15 al een redelijk uurwerk kunt kopen. [20] Brandt Corstius hield in het najaar van 1990 drie ‘Albert Verwey-lezingen’ over Multatuli in de Leidse Pieterskerk. Een verkorte weergave van de voordrachten stond in nrc Handelsblad, 30 november 1990. Over ditzelfde probleem (maar in een latere periode van Dekkers leven) schreef Boudien de Vries het artikel ‘Een welgesteld heer zonder geld’. Redelijker is het dit soort bedragen af te zetten tegen wat een arbeider of een dominee destijds verdiende, wat een brood, een pond gehakt of een kilo bonen kostte, of, beter nog, wat de koffie op 14 mei 1860 ‘deed’ op de veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij.

Dankwoord

Dit boek had niet geschreven kunnen worden zonder de hulp van velen. Enkelen wil ik met name noemen.

In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar Hans van den Bergh, de bezorger van de delen xviii tot en met xxv van Multatuli's Volledige Werken. Hij heeft me ertoe aangezet dit boek te schrijven; hij gaf, hoofdstuk voor hoofdstuk, tal van inhoudelijke en stilistische aanbevelingen en riep me onophoudelijk op niet te versagen.

Daarnaast wil ik Cees Fasseur danken voor zijn nauwgezette commentaar op het manuscript. Zijn kennis van Multatuli's werk, van de negentiende-eeuwse geschiedenis, maar vooral van de Nederlands-Indische achtergronden heeft me voor vele uitglijders behoed.

Niet minder waardevol waren de vele opmerkingen en suggesties van Eep Francken. Zijn betrokkenheid bij dit boek heeft me des te meer genoegen gedaan omdat hij, vele jaren geleden, tijdens mijn studie Nederlands mijn enthousiasme voor Multatuli heeft gewekt.

Verder dank ik Marleen Bakker, Tom Böhm, Cajo, Brendel, Tjasse Bruintjes, Gert-Jan Johannes, Acca Kapteijn, Chantal Keijsper, Lucy Klaassen, Peter Körnmann Rudi, Geert van der Meulen, Olf Praamstra, Nans Spieksma en Arie Vogel, die allen met waardevolle aanvullingen en verbeteringen kwamen; Hans Groot, die opmerkelijke ontdekkingen deed over een ‘duistere’ periode in Multatuli's leven; Joke Wagenaar, die een belangwekkende brief van Multatuli afstond; Jos van Waterschoot, de conservator van het Multatuli Museum, die altijd klaar stond om documenten en illustraties op te zoeken; de medewerkers van de handschriftenafdeling der Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, en in het bijzonder Jos Biemans en Lucas Laceulle, bij wie ik elk moment terecht kon om de brieven en handschriften van Multatuli te raadplegen.