Multatuli.online


Tussenstand IV

Multatuli's naam als schrijver was sinds 1860 gevestigd. Hoe controversieel hij vanwege zijn uitlatingen en daden ook was, zijn literaire talent werd door niemand aangevochten. Dit kwam ook tot uitdrukking in de vele bloemlezingen van Nederlandse schrijvers die rond 1870 in omloop waren. Multatuli ontbrak daarin zelden. [1] Bijvoorbeeld: Van Vloten, Bloemlezing uit het Nederlandsche proza der negentiende eeuw, eerste druk, deel iii, pp. 577 e.v.; idem, tweede, verbeterde en vermeerderde druk, pp. 476 e.v.; Van Kampen en Veeghens, De bloemlezing der Nederlandsche prozaschrijvers, pp. 108-128; G.D. Minnaert, Nederlandsch leesboek, pp. 24-28; 289-291 en 311-313; De Keyser, Een bloemkrans, pp. 340-346; Zeegers, Nederlandsche chrestomanie, pp. 93-101. Met dank aan Gert-Jan Johannes. Maar wat had het hem opgeleverd?

In 1859, toen hij in Brussel Max Havelaar schreef, was hij arm, afhankelijk van de steun van de weinigen die niet met hem gebroken hadden - of omgekeerd - en leefde hij gescheiden van zijn gezin. Nu, bijna tien jaar later, was de situatie bijna dezelfde, zij het dat hij België verruild had voor Duitsland en Tine met de kinderen in Italië woonde, nog onbereikbaarder dan in 1859. Een belangrijk verschil was de aanwezigheid van Mimi Hamminck Schepel, met wie hij zijn Duitse kamertjes deelde. Sinds de komst van Mimi, maar niet alleen door haar toedoen, was Tine steeds verder op de achtergrond gedrongen. Zo is het typerend dat Tine in oktober 1864, toen haar man in Parijs was, niet wist waar hij te bereiken was, terwijl bijvoorbeeld Sietske Abrahamsz dat wel wist. [2] vw xi, pp. 399, 400, 402. Mimi vermoedelijk ook, al is er voor het gerucht dat zij Multatuli daar heeft opgezocht, geen direct bewijs te vinden. Een leven zonder vastigheid: vele, meestal kortstondige nieuwe vriendschappen, trouweloze bewonderaars, vrouwen, overnachtingen in logementen, op zolderkamertjes en tijdelijke logeeradressen. Weken van hoop en optimisme, afgewisseld door maanden van pessimisme en uitzichtloosheid. Maar bovenal en allesoverheersend: geldgebrek - goeddeels aan hemzelf te wijten, maar daardoor niet minder drukkend.

Het was door zijn conflict met het Nederlands-Indische bestuur en de publicatie van Max Havelaar bijna onvermijdelijk dat hij in aanraking zou komen met de politiek. Hoezeer hij (gewoonlijk achteraf) ook zijn onafhankelijkheid benadrukte, meer dan eens stond hij op het punt zich aan te sluiten bij een van de twee heersende politieke stromingen. Hij begon in 1859 bij de conservatieven, de partij van onder anderen Van Lennep. Niet onlogisch, want zijn grootste vijand, gouverneur-generaal Duymaer van Twist, was een liberaal. Maar de conservatieven brachten hem niet wat hij verwachtte, waarna de liberalen er gedurende enige tijd in leken te slagen hem in hun gelederen op te nemen. Ook dit was niet vreemd, want onder die liberalen bevonden zich niet alleen figuren als Van Twist, maar ook enkele schijnbare bondgenoten, zoals Van Hoëvell en zijn eigen broer Jan Douwes Dekker. Nadat Multatuli zijn beroemde Idee 451 had gepubliceerd, sloten de veranderingsgezinden hem in hun hart: een kleurrijke groep van vrijdenkers en socialisten, veelal lid van de vereniging De Dageraad. Even leek Multatuli zelfs een rolletje te spelen in de nationalistische Vlaamse Beweging. Maar hoewel hij niet brak met zijn aanhangers van De Dageraad, kwam hij uiteindelijk toch weer bij de conservatieven terecht.

Veel lijn zat hier niet in. Multatuli kon dan ook onmogelijk tot één bepaalde stroming worden gerekend. Zijn standpunten vormden een curieuze mengeling van behoudend en liberaal, van reactionair en vooruitstrevend. Hij kon tegelijkertijd pleiten voor een verlicht maar absoluut koningschap én voor een democratie zonder census. In dat laatste was hij zijn tijd ver vooruit, zoals hij dat ook was in zijn opvattingen over vrouwenemancipatie en zijn volstrekt afwijzen van het geloof, waarmee hij bij geen van de gevestigde partijen terechtkon.

Maar uiteindelijk ging het hem daar ook niet om. Hij was in eerste instantie op zoek naar mensen, bij voorkeur in georganiseerd verband, maar desnoods eenlingen, die hem konden helpen met het verwezenlijken van drie doelen: eerherstel, hereniging van zijn gezin en financiële ondersteuning (dit kwam op hetzelfde neer) en verbetering van het lot van de Javaan. En al leek hij soms door eigenbelang te worden gedreven, uiteindelijk stond en viel alles óók met het laatste. In de loop der jaren werd zijn kijk breder en ging hij zich tevens op misstanden in Nederland richten. Het was een opvallend patroon: een periode van grenzeloos optimisme gevolgd door diepe teleurstelling als bleek dat degenen tot wie hij zich had gewend - of het nu conservatieven, liberalen of Vlamingen waren - niet bereid of in staat waren alles te offeren (zoals hijzelf, vond hij, wél gedaan had) en met hem een einde te maken aan het maatschappelijk onrecht. Een uitzondering waren de leden van De Dageraad, die hij sympathiek vond juist omdát ze maatschappelijk zo weinig betekenden, en bovendien een sterke betrokkenheid tentoonspreidden.

Ondanks die teleurstellingen wist hij gemakkelijk door te dringen tot de kern van die zo uiteenlopende groeperingen. Dat blijkt vooral uit zijn onderhandelingen met Den Haag, eind 1867, begin 1868. Eén brief aan Rochussen, en hij kon bij de ministers binnenlopen alsof ze oude vrienden waren. Dat had te maken met de toenmalige kleinschaligheid van Nederland - een land met iets minder dan een kwart van het huidige aantal inwoners. Maar het was ook toen uiteraard niet zo dat alle drieënhalf miljoen Nederlanders naar believen bij hun ministers op bezoek konden gaan. Multatuli maakte, ondanks zijn armoede en zijn tegendraadse opvattingen, wel degelijk deel uit van de kleine elite waaruit de ministers en andere hoge ambtenaren voortkwamen. Dat kwam door een combinatie van toeval of geluk, en aanleg: hij trof het dat hij na een mislukte schoolopleiding in Nederlands-Indië was terechtgekomen, waar iemand die begaafd genoeg was het ver kon brengen. Als ‘Lebak’ zich niet had voorgedaan en hij zich als bestuursambtenaar (vooral financieel) iets degelijker had getoond, dan hadden alle mogelijkheden voor hem opengelegen, tot een positie van resident of - wie weet - lid van de Raad van Indië toe. Er zijn meerdere voorbeelden van ambtenaren die op zo'n loopbaan konden bogen. En niet alleen in Indië. Menige hoge ambtenaar of minister in Nederland was zijn loopbaan begonnen als commies in Batavia.

In Multatuli's geval kwam daar bij dat hij door zijn huwelijk met Everdine van Wijnbergen opeens een familieband had gekregen met een aantal invloedrijke figuren. Want Nederland werd in de negentiende eeuw in feite nog altijd bestuurd door een gering aantal families.

Maar in 1867 en 1868 was Multatuli's naam als schrijver van de Havelaar voor Rochussen en diens partijgenoten vanzelfsprekend het belangrijkst. Tegelijk echter was zijn reputatie als auteur van de Ideeën de grootste hinderpaal. Hij mocht nog zo ijverig zijn conservatieve sympathieën uitdragen, dat hij Nederlands vrijdenker bij uitstek was moet voor veel leidende figuren onverteerbaar zijn geweest. Zoals voor J. Heemskerk Azn., na Thorbecke de invloedrijkste politicus van die tijd (hij zou in totaal drie kabinetten leiden). Of iemand als Heemskerk, een vooraanstaand lid van de Evangelische Broederbond, werkelijk bereid was met zo'n godloochenaar in zee te gaan, is twijfelachtig.

Multatuli's chaotische zwerversbestaan had vanzelfsprekend veel invloed op zijn werk. Na de Havelaar verschenen in korte tijd een aantal andere werken, zoals Minnebrieven, de eerste bundel Ideeën en de eerste brochure over vrije arbeid, die nog altijd worden gerekend tot het beste wat hij heeft geschreven. Maar daarna stagneerde de productie. Dat bracht Garmt Stuiveling tot de vaststelling: als hij geld had, hoefde hij niet te werken, als hij op zwart zaad zat, kón hij niet werken. Maar dit verklaart niet dat Multatuli er bij tijd en wijle kennelijk toch in slaagde te schrijven.

Eén ding is zeker: om te schrijven had Multatuli een aanleiding nodig. Dat was goed te zien bij het ontstaan van Een en ander over Pruisen en Nederland. Hoewel de omstandigheden waarin hij verkeerde allermoeilijkst waren, was hij wél in staat om een keer of drie per week persoverzichten te maken voor de Opregte Haarlemsche Courant. Maar tot eigen werk kwam hij lange tijd niet (behoudens zijn persoonlijke commentaren als ‘Mainzer Beobachter’). Opeens was daar echter het pamflet van Bosscha - en in een paar weken tijd schreef Multatuli een repliek van zo'n honderd bladzijden. Op commando daarentegen kon hij niet schrijven. De uitgever van de Engelse vertaling van Max Havelaar, in zijn schik met zijn nieuwe aanwinst, deed tevergeefs een beroep op Multatuli.

Tragisch was in deze jaren zonder twijfel de kortstondigheid van bijna al zijn vriendschappen, de voortdurende conflicten met uitgevers en anderen die hem met zoveel overgave steunden. Alleen al het feit dat het hem zo vaak overkwam, geeft wel aan bij wie de schuld lag. Soms zag hij dat in. Zoals bij de ruzie met A.J. Nieuwenhuys, die de Havelaar in het Frans zou vertalen.


Nieuwenhuys ken ik. Hy is een goed mensch. Zeer goed, indedaad. Maar ik ben gebrouilleerd met hem door myn schuld. [...] Een malle valsche schaamte heeft my weerhouden, hem een misverstand optehelderen. Inplaats daarvan, heb ik hem gebrusqueerd. [3] Multatuli aan Busken Huet, 7 december 1867. vw xii, p. 540.

Zulke momenten van ontwapenend zelfinzicht kenmerken Multatuli óók. Maar veel baat heeft hij er niet bij gevonden.